
H. Paus Johannes Paulus II - 11 februari 1984
Het lijkt me zeer gepast om het thema van het lijden – vooral onder dit aspect van het heil – in verband te brengen met dit heilig jaar van de Verlossing, dat door de Kerk buiten de gewone orde van de jubileumjaren gevierd wordt; dit brengt mij ertoe om dit thema bij deze gelegenheid met grote ijver te bestuderen. Maar ook zonder deze aanleiding van het heilig jaar is het thema van het menselijk lijden van die aard dat het alle mensen in al hun geledingen en in alle windstreken van de aarde raakt, want deze ellende is als het ware in zekere zin tegelijk met de mens in de wereld geboren; daarom moet dit thema telkens opnieuw behandeld worden. Want ofschoon Paulus in de brief aan de Romeinen schrijft: "Wij weten immers, dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door" (Rom. 8,22) en wij overal om ons heen zien dat ook dieren met pijn te kampen hebben, toch lijkt dat wat met de naam "lijden" wordt uitgedrukt, op bijzondere wijze eigen te zijn aan de menselijke natuur. Het lijden is zo diep als de mens zelf, omdat het een diepte aangeeft die de mens in zekere zin aangeboren is en omdat het deze diepte op zijn manier nog overtreft. Het lijden schijnt onderdeel uit te maken van krachten waardoor de mens boven de dingen uit stijgt, krachten waardoor de mens op een of andere wijze ertoe "bestemd” is om boven zichzelf uit te stijgen en daartoe op geheimzinnige en verborgen wijze wordt opgeroepen.