
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
REDEMPTORIS MATER Moeder van de Verlosser |
|||
► | MIDDELARES ALS MOEDER | ||
► | Maria in het leven van de Kerk en van iedere Christen |
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in aansluiting op de Traditie nieuw licht geworpen op de taak van de Moeder van Christus in het leven van de Kerk. ”Door de gave ... van het goddelijk moederschap dat haar met haar Zoon, de Verlosser, verenigt, en door haar heel bijzondere genaden en opdrachten is de heilige Maagd ook met de Kerk innig verbonden: de Moeder van God is het model van de Kerk, ... namelijk in de orde van het geloof, de liefde en de volmaakte eenheid met Christus” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63. Wij hebben reeds eerder gezien hoe Maria vanaf het begin bij de apostelen bleef in afwachting van Pinksteren en hoe zij, ”de zalige die geloofd heeft”, van geslacht tot geslacht aanwezig is midden in de Kerk die in geloof onderweg is, ook als model van de hoop die niet teleurgesteld wordt Vgl. Rom. 5, 5 .
Maria heeft geloofd dat tot vervulling zou komen wat haar vanwege de Heer gezegd is. Als maagd heeft zij geloofd dat zij zwanger zou worden en een zoon ter wereld zou brengen: “de Heilige”, aan wie de naam toekomt van ”Zoon van God”, de naam van ”Jezus” (=God redt). Als dienstmaagd des Heren bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending van deze Zoon. Als bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending van deze Zoon. Als moeder heeft zij ”in geloof en gehoorzaamheid . . . de eigen Zoon van de Vader hier op aarde gebaard, en wel zonder een man te bekennen, overschaduwd door de Heilige Geest” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63.
Om deze redenen wordt Maria ”terecht door de Kerk met een bijzonder verering omringd. Inderdaad, vanaf de oudste tijden wordt (zij) met de titel van ‘Godsmoeder’ vereerd en tot haar bescherming nemen de gelovigen in al hun gevaren en noden hun toevlucht” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 66. Deze eredienst is van heel bijzonder aard: hij houdt de diepe band in die bestaat tussen de Moeder van Christus en de Kerk en drukt deze uit Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Institutione Virginis. XIV, 88-89: PL 16, 341 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 215, 4: PL 38, 1074 Vgl. H. Augustinus, Over de heilige maagdelijkheid, De sancta Virginitate. II, 2; V, 5; VI, 6: PL 40, 397; 398v.; 399 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 191, II, 3: PL 38, 1010v.. Maria blijft als maagd en moeder voor de Kerk het model. Men kan dus zeggen dat Maria die aanwezig is in het mysterie van Christus vooral volgens dit aspect, dus als model of beter als ”beeld” ook steeds aanwezig blijft in het mysterie van de Kerk. Inderdaad wordt ook de Kerk ”Moeder en maagd” genoemd en deze namen zijn bijbels en theologisch zeer verantwoord Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63.
De Kerk ”wordt . . . moeder door het woord van God met getrouwheid op te nemen” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 64. Zoals Maria, die als eerste geloofd heeft oen zij het woord van God aannam dat haar geopenbaard werd bij de boodschap, en daaraan trouw bleef in al haar beproevingen tot onder het kruis, zo wordt de Kerk moeder als zij het woord van God met getrouwheid aanneemt en ”door de prediking en het doopsel zonen ter wereld brengt, van de Heilige Geest ontvangen en uit God geboren, voor een nieuw en onsterfelijk leven” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 64. Dit ”moederlijke” kenmerk van de Kerk is op bijzondere levendige wijze uitgedrukt door de apostel van de heidenen toen hij schreef: ”Ach kinderen, ik moet opnieuw weeën om u doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen” (Gal. 4, 19). Deze woorden van sint Paulus bevatten een interessant spoor van het moederlijke bewustzijn van de oerkerk, dat verband houdt met haar apostolische dienstwerk onder de mensen. Dit bewustzijn maakte het de Kerk mogelijk en maakt het haar steeds mogelijk het mysterie van haar leven en zending te zien naar het voorbeeld van de Moeder van de Zoon die de ”eerstgeborene onder vele broeders” is (Rom. 8, 29).
Men kan zeggen dat de Kerk ook van Maria haar eigen moederschap leert. Zij herkent het moederlijke aspect van haar roeping dat wezenlijk verbonden is met haar sacramentele natuur, terwijl zij ”de verborgen heiligheid van Maria beschouwt, haar liefde navolgt en de wil van de Vader getrouw volbrengt”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 64 Als de Kerk teken en instrument van de innige vereniging met God is, dan is zij dit vanwege haar moederschap: omdat zij door de levenwekkende Geest zonen en dochters van de mensenfamilie ”voortbrengt” voor een nieuw leven in Christus; omdat de Kerk zo ten dienste blijft staan van het mysterie van de aanneming tot de kinderen door de genade, zoals Maria ten dienste staat van het mysterie van de menswording.
Naar het voorbeeld van Maria blijft de Kerk tevens de maagd die trouw is aan haar bruidegom: ”Ook zij is maagd: zij behoudt haar trouw aan de bruidegom gaaf en zuiver” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 64. De Kerk is inderdaad de bruid van Christus, zoals blijkt uit de Paulijnse brieven Vgl. Lc. 5, 21-33 Vgl. 2 Kor. 11, 2 en uit de naam die Johannes haar geeft: ”de bruid van het Lam” (Openb. 21, 9). Wanneer de Kerk als bruid ”de aan Christus gegeven trouw behoudt”, dan heeft deze trouw die in de leer van de apostel beeld van het huwelijk is geworden Vgl. Lc. 5, 23-33 , tegelijk de waarde van beeld van de volledige overgave aan God in het celibaat ”omwille van het Rijk der hemelen” ofwel van de aan God gewijde maagdelijkheid. Vgl. Mt. 19, 11-12 Vgl. 2 Kor. 11, 2 Juist deze maagdelijkheid naar het voorbeeld van de Maagd van Nazareth is bron van een bijzonder geestelijke vruchtbaarheid: zij is bron van het moederschap in de Heilige Geest.
De Kerk behoudt ook het geloof dat zij van Christus ontvangen heeft: naar het voorbeeld van Maria die alles wat haar goddelijke Zoon betrof in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog Vgl. Lc. 2, 19.51 , legt zij zich erop toe het Woord van God te bewaren en de rijkdommen ervan oordeelkundig en omzichtig na te vorsen, om er in ieder tijdvak voor alle mensen trouw van te getuigen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 Vgl. H. Bonaventura, Commentarium in Evangelium Lucae. Ad Claras Aquas, VII, 53, n. 40; 68, n. 109
Aangezien Maria haar voorbeeld is gaat de Kerk naar Maria toe en tracht zij aan haar gelijk te worden: ”in navolging van de Moeder van haar Heer bewaart zij op maagdelijke wijze, door de kracht van de Heilige Geest, het ongerept geloof, de standvastige hoop en de oprechte liefde” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 64. Maria is dus aanwezig in het mysterie van de Kerk als model. Maar het mysterie van de Kerk bestaat er ook in de mensen voort te brengen voor een nieuw en onsterfelijk leven: dit is haar moederschap in de Heilige Geest. En hier is Maria niet alleen model en beeld van de Kerk maar veel meer. Want ”met moederlijke liefde draagt zij bij tot de geboorte en de opvoeding” van de zonen en de dochters van de moeder-kerk. Het moederschap van de Kerk verwerkelijkt zich niet alleen volgens het model en het beeld van de Moeder Gods maar ook met haar ”medewerking”. De Kerk put overvloedig uit deze medewerking, uit het moederlijke middelaarschap dus, dat karakteristiek is voor Maria, omdat zij reeds op aarde bijdroeg tot de geboorte en de opvoeding van zonen en dochters van de Kerk, als Moeder van de Zoon ”die God gesteld heeft tot Eerstgeborene onder vele broeders” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63.
Zij droeg ertoe bij – zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert – met moederlijke liefde Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63. Hier ziet men de werkelijke waarde van de woorden die Jezus op het uur van het kruis tot zijn moeder gesproken heeft: ”Vrouw, zie daar uw zoon”, en tot de leerling: ”Zie daar uw moeder” (Joh. 19, 26-27). Het zijn woorden die de plaats van Maria in het leven van de leerlingen van Christus bepalen en, zoals reeds gezegd, het nieuwe moederschap van de Moeder van de Verlosser uitdrukken: het geestelijke moederschap dat voortgekomen is uit het diepst van het Paasmysterie van de Verlosser der wereld. Het is een moederschap in de orde van de genade, want het smeekt de gave af van de Heilige Geest die de nieuwe kinderen van God verwekt die verlost zijn door het offer van Christus: de Geest die ook Maria, samen met de Kerk, ontvangen heeft op de dag van Pinksteren.
Het christenvolk ervaart en beleeft dit moederschap speciaal in het heilig Gastmaal, de liturgische viering van het mysterie van de verlossing waarin Christus tegenwoordig komt zijn waarachtige lichaam geboren uit de Maagd Maria.
Terecht heeft de vroomheid van het christenvolk steeds een nauw verband gezien tussen de verering van de heilige Maagd en de eucharistische eredienst: dit is een feit dat men kan opmerken zowel in de westerse als in de oosterse liturgie, in de tradities van de kloosterfamilies, in de spiritualiteit van de hedendaagse bewegingen, ook in die van de jongeren, in de pastoraal van de Mariaheiligdommen. Maria voert de gelovigen tot de Eucharistie.
Het is wezenlijk voor het moederschap dat het betrekking heeft op personen. Het vormt steeds een unieke en onherhaalbare relatie van twee personen: van de moeder met het kind en van het kind met de moeder. Ook als eenzelfde vrouw moeder is van vele kinderen, dan kenmerkt toch haar persoonlijke relatie met ieder van hen wezenlijk het moederschap. Want ieder kind is op unieke en onherhaalbare wijze ter wereld gebracht en dit geldt zowel voor de moeder als voor het kind. Ieder kind wordt op diezelfde wijze omringd met de moederlijke liefde waarop zijn opvoeding en rijping in menselijkheid gebaseerd zijn.
Men kan zeggen dat het moederschap ”in de orde van de genade” de gelijkenis behoudt met wat ”in de orde van de natuur” de band van de moeder met het kind kenmerkt. In dit licht wordt het begrijpelijker dat in het testament van Christus op Golgota het nieuwe moederschap van zijn Moeder uitgedrukt is in het enkelvoud tegenover één mens: ”Zie daar uw zoon”.
Men kan bovendien zeggen dat in die woorden ook volledig het motief aangegeven wordt voor de mariale dimensie van het leven van de leerlingen van Christus: niet allen van Johannes die op dat uur samen met de Moeder van zijn Meester onder het kruis stond, maar van iedere leerling van Christus, van iedere christen. De Verlosser vertrouwt zijn Moeder aan de leerling toe en geeft haar tegelijk als moeder aan hem. Het moederschap van Maria dat een erfenis wordt voor de mens is een gave: een geschenk dat Christus persoonlijk aan ieder mens geeft. Zoals de Verlosser Maria toevertrouwt aan Johannes, zo vertrouwt Hij tegelijk Johannes toe aan Maria. Aan de voet van het kruis begint de speciale toewijding van de mens aan de Moeder van Christus die vervolgens in de geschiedenis van de Kerk op verschillende wijzen in praktijk gebracht en uitgedrukt is. Als de apostel en evangelist na de woorden weergegeven te hebben die Jezus aan het kruis tot de moeder en tot hemzelf richtte, eraan toevoegt: ”En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich” (Joh. 19, 27), dan wil dit ongetwijfeld zeggen dat aan de leerling de taak van zoon werd gegeven en dat hij de zorg voor de moeder van zijn geliefde Meester op zich nam. Daar Maria aan hem persoonlijk als moeder gegeven werd, duidt het, zij het indirect, datgene aan wat de intieme band van een kind met zijn moeder uitdrukt. En dit alles kan begrepen worden in het woord ”overgave”. De overgave is het antwoord op de liefde van een persoon en in het bijzonder op de liefde van de moeder.
De mariale dimensie van het leven van een leerling van Christus drukt zich op speciale wijze uit juist door zo’n kinderlijke overgave aan de Moeder van God, welke zijn oorsprong heeft in het testament van de Verlosser op Golgota. Als de christen zich kinderlijk aan Maria toevertrouwt, ”neemt” hij de Moeder van Christus ”op in het zijne” Zoals bekend de uitdrukking “εßς τα úδ<α” in de Griekse tekst meer dan het opnemen van Maria door de leerling in de zin van het alleen meer verlenen van materieel onderdak en gastvrijheid in zijn huis; zij duidt veeleer een gemeenschap van leven aan die tussen de twee is gevormd krachtens de woorden van de stervende Christus Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 119, 3: CCL 36, 659: “Hij naam haar op, niet op zijn landgoed want dat bezat hij niet, maar in zijn zorgen, waaraan hij zich vol overgave wijdde”, zoals de apostel Johannes gedaan heeft, en leidt hij haar binnen in heel de ruimte van zijn eigen innerlijke leven, d.w.z. in zijn menselijke en christelijke “ik”: ”Hij nam haar bij zich”. Zo streeft hij ernaar binnen te treden in de straal van werking van de ”moederlijke liefde” waarmee de Moeder van de Verlosser ”zorg draagt voor de broeders van haar Zoon” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62 ”tot wier geboorte en opvoeding zij bijdraagt” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63, overeenkomstig de maat van de gave die aan ieder eigen is door de kracht van de Geest van Christus. Zo ontplooit zich ook het moederschap naar de geest dat de taak van Maria is geworden onder het kruis en in het cenakel.
Deze kinderlijke band, dit zich toevertrouwen van een zoon aan de Moeder heeft niet slechts zijn oorsprong in Christus, maar men kan zeggen dat het tenslotte op Hem gericht is. Men kan zeggen dat Maria tot allen dezelfde woorden blijft zeggen die zij te Kana in Galilea gezegd heeft: ”Doet maar wat Hij u zeggen zal”. Hij, Christus, is immers de enige Middelaar tussen God en de mensen; Hij is ”de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14, 6); Hij is degene die door de Vader aan de wereld is gegeven, opdat de mens ”niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben” (Joh. 3, 16). De Maagd van Nazareth is de eerste ”getuige” geworden van deze heilsliefde van de Vader en zij verlangt ook altijd en overal zijn nederige dienstmaagd te blijven. Maria is ten opzichte van iedere Christen, van iedere mens degene die als eerste ”geloofd heeft” en zij wil juist met dit geloof van een bruid en moeder haar invloed uitoefenen op allen die zich als kinderen aan haar toevertrouwen. En het is bekend dat, hoe meer deze kinderen in die houding volharden en daarin vooruitgaan, Maria hen des te dichter bij de ”ondoorgrondelijke rijkdom van Christus” (Lc. 3, 8) brengt. En zij herkennen eveneens steeds beter heel de waardigheid van de mens en de uiteindelijke zin van zij roeping, want ”Christus maakt . . . de mens voor zichzelf duidelijk”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22
Deze mariale dimensie van het christelijk leven krijgt een bijzonder accent waar het om de vrouw en haar conditie gaat. De vrouwelijkheid staat immers op speciale wijze in relatie met de Moeder van de Verlosser; een thema dat elders nader uitgewerkt zal kunnen worden. Hier wil ik alleen opmerken dat de persoon van Maria van Nazareth licht werpt op de vrouw als zodanig door het feit zelf dat God zich in de sublieme gebeurtenis van de incarnatie van de Zoon heeft toevertrouwd aan de vrije en actieve dienst van een vrouw. Daarom kan men zeggen dat de vrouw die naar Maria kijkt in haar het geheim vindt om op waardige wijze haar vrouw-zijn te beleven en haar echte promotie te realiseren. In het licht van Maria ziet de Kerk op het gelaat van iedere vrouw een schoonheid die de spiegel is van de meest verheven gevoelens waartoe het menselijke hart in staat is: de totale offervaardigheid van de liefde; de kracht die weet te weerstaan aan de grootste smart; de onbeperkte trouw en de onvermoeibare zorg; het vermogen om de doordringende intuïtie te verenigen met het woord van ondersteuning en bemoediging.
Paulus VI heeft tijdens het Concilie plechtig verklaard dat Maria Moeder van de Kerk is, ”dat wil zeggen Moeder van hel het Christenvolk, zowel van de gelovigen als van de herders” Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964). Later, in 1968, bevestigde hij deze verklaring in de geloofsbelijdenis die bekend is onder naam H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God
Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof
(30 juni 1968) in een nog meer bindende vorm met de woorden: ”Wij geloven dat de allerheiligste Moeder van God, de nieuwe Eva, de Moeder van de Kerk, in de hemel haar moederlijke taak ten opzichte van de ledematen van Christus voortzet, door mee te werken aan de geboorte en de ontwikkeling van het goddelijke leven in de zielen van de verlosten”. H. Paus Paulus VI, Motu Proprio, Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof, Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God (30 juni 1968), 15
De leer van het Concilie heeft onderstreept dat de waarheid over de allerheiligste Maagd en Moeder van Christus een doeltreffend hulpmiddel vormt voor de verdieping van de waarheid over de Kerk. Sprekend in verband met de constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) die juist door het Concilie goedgekeurd was, heeft Paulus VI gezegd: ”De kennis van de ware katholieke leer over de heilige Maagd Maria zal altijd een sleutel vormen voor het nauwkeurige begrip van het mysterie van Christus en van de Kerk” H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964) Maria is in de Kerk aanwezig als Moeder van Christus en tevens als de Moeder die Christus in het mysterie van de verlossing aan de mens gegeven heeft in de persoon van de apostel Johannes. Daarom omringt Maria met haar nieuwe moederschap in de Geest allen en ieder in de Kerk en door de Kerk. In deze zin is Maria, de Moeder van de Kerk, ook moeder van de Kerk. Want deze ”moet”, zoals Paulus VI wenst en vraagt, ”de Maagd en Moeder van God tot het meest authentieke voorbeeld van de volmaakte navolging van Christus nemen”. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964)
Dank zij deze speciale band die de Moeder van Christus met de Kerk verbindt, wordt het mysterie duidelijker van de “vrouw” die vanaf de eerste hoofdstukken van het boek Genesis tot aan de ”Apokalyps” de openbaring van Gods heilsplan ten opzichte van de mensheid vergezelt. Maria die als Moeder van de Verlosser aanwezig is in de Kerk, neemt inderdaad op moederlijke wijze deel aan de ”lastige worsteling tegen de machten van de duisternis” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 37 , die zich ontwikkelt gedurende heel de geschiedenis van de mensheid. En daar de Kerk haar identificeert met de “vrouw, bekleed met de zon” (Openb. 12, 1) Vgl. H. Bernardus van Clairvaux, In Dominica infra octavam Assumptionis Sermo. Sancti Bernardi Opera, V. Roma, 1968. 262-274, kan men zeggen dat ”de Kerk in de zalige Maagd de volmaaktheid reeds bereikt heeft, waardoor zij vlek noch rimpel vertoont”. Daarom heffen de christenen op hun aardse pelgrimstocht in geloof hun ogen op naar Maria en ”spannen zij zich nog steeds in om in heiligheid te groeien” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 65 Maria, de dochter van Sion bij uitnemendheid, helpt al haar kinderen, waar en in welke situatie zij ook leven om in Christus de weg naar het huis van de Vader te vinden.
Daarom, onderhoudt de Kerk in heel haar leven met de Moeder van God een band die in het heilsmysterie het verleden, het heden en de toekomst omvat en vereert zij haar als geestelijke moeder van de mensheid en pleitbezorgster van genade.