• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

In het Evangelie van Lucas staat het moment opgetekend waarom ”een vrouw uit de menigte haar stem verhief” en Jezus ”toeriep: Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gevoed” (Lc. 11, 27). Deze woorden vormden een hulde aan Maria als moeder van Jezus naar het vlees. Die vrouw kende de Moeder van Jezus misschien niet persoonlijk. Toen Jezus zijn messiaanse activiteit begon, vergezelde Maria Hem immers niet en bleef zij in Nazareth. Men zou kunnen zeggen dat de woorden van die onbekende vrouw haar op zeker wijze haar verborgenheid hebben doen verlaten.

Door die woorden heen heeft minstens voor een ogenblik onder de menigte het Evangelie van Jezus’ kindsheid gestraald. Het is het Evangelie waarin Maria aanwezig is als de moeder die Jezus in haar schoot ontvangt en ter wereld brengt en Hem als pasgeborene de moederborst geeft: de moeder en voedster op wie de vrouw uit het volk zinspeelt. Dank zij dit moederschap is Jezus –Zoon van de Allerhoogste Vgl. Lc. 1, 32 – een echt mensenkind. Hij is ”vlees”, zoals iedere mens: Hij is ”het Woord (dat) vlees is geworden”. Vgl. Joh. 1, 14 Hij is vlees en bloed van Maria. H. Augustinus, Preken, Sermones. 25 (Sermones inediti), 7:PL, 938: “Christus is waarheid, Christus is vlees: Christus is waarheid in de geest van Maria, Christus is vlees in de schoot van Maria

Maar Jezus antwoordt op veelzeggende wijze op de zegen welke werd uitgesproken door die vrouw tegenover zijn moeder naar het vlees: ”Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden” (Lc. 11, 28). Hij wil de aandacht afleiden van het moederschap enkel in de zin van een band van het vlees om haar te richten op de mysterievolle banden van de geest die gevormd worden door het beluisteren en onderhouden van het woord Gods.

Eenzelfde overdracht naar de sfeer van de geestelijke waarden tekent zich nog duidelijker af in een ander antwoord van Jezus, dat alle synoptici weergeven. Als men aan Jezus laat weten dat zijn ”moeder en broeders zijn zij die het woord van God horen en er naar handelen” (Lc. 8, 20-21). Dit zei Hij ”terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om hen heen zaten”, zoals wij bij Marcus lezen" (Mc. 3, 34) of, volgens Matteüs, ”met een gebaar naar zijn leerlingen” (Mt. 12, 49).

Deze uitdrukkingen lijken een vervolg op wat Jezus als twaalfjarige antwoordde aan Maria en Jozef toen zij Hem na drie dagen terugvonden in de tempel van Jeruzalem.

Toen Jezus uit Nazareth wegtrok en zijn openbare leven begon in heel Palestina, wijdde Hij zich volledig en uitsluitend aan de “dingen van de Vader”. Vgl. Lc. 2, 49 Hij verkondigde het Rijk: ”Rijk van God” en ”dingen van de Vader”, die ook een nieuwe dimensie en een nieuwe zin geven aan al wat menselijk is en dus aan iedere menselijke relatie, in verband met de doeleinden en de taken die aan iedere mens zijn toevertrouwd. Ook een band als die van het ”broeder-zijn” betekent in deze nieuwe dimensie iets anders dan het ”broeder-zijn naar het vlees”, dat voortkomt uit de gemeenschappelijke afkomst van dezelfde ouders. En zelfs het ”moederschap” krijgt een andere zin in de dimensie van het Rijk Gods, in de straal van het vaderschap van God zelf. Met de woorden die Lucas heeft opgeschreven leert Jezus juist deze nieuwe zin van het moederschap.

Verwijdert Hij zich daarmee van haar die Hem naar het vlees heeft voortgebracht? Wil Hij haar misschien in de schaduw van de verborgenheid laten die zij zelf gekozen heeft? Als dit zo kan lijken omdat de woorden zo klinken, dan moet men evenwel vaststellen dat het nieuwe en andere moederschap waarover Jezus tot zijn leerlingen spreekt, juist op zeer speciale wijze Maria treft. Is Maria soms niet de eerste onder hen “die het woord van God horen en er naar handelen”? En betreft de zegen die Jezus uitgesproken heeft in antwoord op de woorden van de anonieme vrouw dus niet vooral haar? Maria is zonder twijfel zegen waardig door het feit dat zij naar het vlees Moeder van Jezus is geworden (“Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gevoed”), maar ook en vooral omdat zij reeds op het ogenblik van de boodschap het woord van God aangenomen heeft, omdat zij reeds op het ogenblik van de boodschap het woord van God aangenomen heeft, omdat zij daarin geloofd heeft, omdat zij gehoorzaam was aan God, omdat zij het woord ”in haar hart bewaarde en overwoog” Vgl. Lc. 1, 38.45 Vgl. Lc. 2, 19.51 en met heel haar leven er naar handelde. Wij mogen dus zeggen dat de zaligspreking die Jezus uitgesproken heeft, niet staat tegenover die welke verwoord is door de onbekende vrouw, ook al heeft het er de schijn van, maar daarmee samenvalt in de persoon van deze Moedermaagd die zich alleen maar "dienstmaagd des Heren” heeft genoemd (Lc. 1, 38). Het is waar dat ”elk geslacht haar zalig prijst” (Lc. 1, 48) maar men kan zeggen dat die naamloze vrouw de eerste geweest is die onbewust dat profetische vers van het Magnificat van Maria heeft bevestigd en het Magnificat van de eeuwen heeft ingezet.

Door het geloof is Maria de moeder geworden van de Zoon die de Vader haar gegeven heeft uit kracht van de Heilige Geest, terwijl zij haar maagdelijkheid ongeschonden heeft bewaard. In hetzelfde geloof heeft zij de andere dimensie van het moederschap ontdekt en aanvaard, welke Jezus geopenbaard heeft gedurende zijn messiaanse zending. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria vanaf het begin deze dimensie had, d.w.z. vanaf het ogenblik van de ontvangenis en de geboorte van de Zoon. Van toen af aan was zij “degene die geloofd heeft”. Terwijl de messiaanse zending van deze Zoon duidelijk werd voor haar ogen en in haar geest, stelde zij zichzelf als Moeder steeds meer open voor de “nieuwheid” van het moederschap die haar ”deel” zou zijn aan de zijde van de Zoon. Had zij niet van het begin af verklaard: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1, 28)? Door het geloof bleef Maria luisteren naar en nadenken over dat woord, waarin op een wijze ”die alle kennis te boven gaat” (Lc. 3, 19) de zelfopenbaring van de levende God zich steeds doorzichtiger maakte. Moeder Maria werd zo in zekere zin de eerste “leerlinge” van haar Zoon”, de eerste tot wie Hij scheen te zeggen: ”Volg Mij”, nog voor Hij deze oproep richtte tot de apostelen of tot wie anders ook. Vgl. Joh. 1, 43

Bijzonder welsprekend is vanuit dit gezichtspunt de tekst van het evangelie van Johannes die ons Maria toont op de bruiloft van Kana. Maria verschijnt er als de Moeder van Jezus aan het begin van zijn openbare leven: ”Er was een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was. Jezus en zijn leerlingen waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd” (Joh. 2, 1-2). Uit de tekst lijkt te blijken dat Jezus en zijn leerlingen uitgenodigd waren samen met Maria, als het ware vanwege haar aanwezigheid op dat feest: de Zoon lijkt uitgenodigd vanwege de moeder. Het vervolg van de gebeurtenissen die verbonden zijn met die uitnodiging is bekend, dat “begin van de tekenen” die Jezus deed – het water veranderde in wijn – dat de evangelist doet zeggen: Jezus ”openbaarde zijn heerlijkheid en zijn leerlingen geloofden in hem” (Joh. 2, 11).

Maria is te Kana in Galilea aanwezig als Moeder van Jezus en draagt op veelbetekenende wijze bij tot dat ”begin van de tekenen” die de messiaanse macht van haar Zoon openbaren. Zie: ”Toen de wijn opraakte zei de Moeder van Jezus tot Hem: ‘Ze hebben geen wijn meer’. Jezus zei tot haar: ‘Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen’” (Joh. 2, 3-4). In het evangelie van Johannes betekent dat ”uur” het moment dat door de Vader is vastgesteld en waarop de Zoon zijn werk vervult en verheerlijkt moet worden Vgl. Joh. 7, 30 Vgl. Joh. 8, 20 Vgl. Joh. 12, 23.27 Vgl. Joh. 13, 1 Vgl. Joh. 17, 1 Vgl. Joh. 19, 27 . Ook al lijkt het antwoord van Jezus aan zijn moeder te klink weigering (vooral als men meer van Jezus aan zijn moeder te klinken als een weigering (vooral als men meer dan naar de vraag kijkt naar die besliste verklaring: ”Nog is mijn uur niet gekomen”), toch wendt Maria zich tot de bedienden en zegt hun: ”Doet maar wat Hij u zal zeggen” (Joh. 2, 5) Dan beveelt Jezus de bedienden om de kruiken met water te vullen en het water wordt wijn, betere dan de wijn die eerst aangeboden was aan de gasten van het bruiloftsmaal.

Welke diepe verstandhouding is er geweest tussen Jezus en zijn moeder? Hoe het mysterie van hun intieme geestelijke eenheid te peilen? Maar het feit is welsprekend. Het is zeker dat zich reeds in die gebeurtenis vrij duidelijk de nieuwe dimensie, de nieuwe zin van het moederschap van Maria aftekent. Dit heeft een betekenis die niet uitsluitend besloten ligt in de woorden van Jezus en in de verschillende episoden die door de synoptici weergegeven (Lc. 11, 27-28)(Lc. 8, 19-21)(Mt. 12, 46-50)(Mc. 3, 31-35). In deze teksten wil Jezus vooral het moederschap dat voortvloeit uit het feit zelf van de geboorte stellen tegenover wat dit ”moederschap” (zoals het ”broeder-zijn”) moet zijn in de dimensie van het Rijk Gods, in de heilbrengende uitstraling van het vaderschap van God. In de johanneïsche tekst tekent zich daarentegen in de beschrijving van de gebeurtenissen van Kana af wat zich concreet manifesteert als dit nieuwe moederschap naar de geest en niet alleen maar naar vlees, ofwel de zorg van Maria voor de mensen, naar wie zij toekomt in heel het wijde gamma van hun noden en behoeften. Te Kana in Galilea toont zich slechts een concreet, schijnbaar klein en onbeduidend aspect van de menselijke behoeftigheid (”Zij hebben geen wijn meer”). Maar het heeft symbolische waarde. Dat tegemoetkomen aan de noden van de mensen betekent tegelijk dat zij hen binnenleidt in de straal van de messiaanse zending en van de heilbrengende macht van Christus. Er is dus een bemiddeling: Maria plaatst zich tussen haar Zoon en de mensen in de werkelijkheid van hun ontberingen, armoede en lijden.

Zij plaatst zich “midden tussen”, d.w.z. zij wordt middelares, niet als een vreemdelinge maar in haar positie van moeder, zich ervan bewust dat zij als zodanig in staat is – zelfs ”het recht heeft” - om de noden van de mensen aan de Zoon voor te leggen. Haar middelaarschap heeft dus het karakter van tussenkomst: Maria ”komt tussenbeide” voor de mensen. En niet alleen dit als moeder verlangt zij ook dat de messiaanse macht van de Zoon zich openbaart ofwel zijn heilsmacht die erop gericht is de mens te hulp te komen in zijn ongeluk, hem te bevrijden van het kwaad dat in verschillende vormen en graden zijn leven bezwaart. Juist zoals de profeet Jesaja voorspeld had van de Messias in de befaamde tekst waarop Jezus zich beroepen heeft ten overstaan van zijn stadgenoten van Nazareth: ”Om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien . . .” Vgl. Lc. 4, 18 .

Een ander wezenlijk element van deze moederlijke taak van Maria vindt men in de woorden die zij tot de bedienden gericht heeft: ”Doet maar wat Hij u zeggen zal”. De Moeder van Christus treedt op voor de mensen als woordvoerster van de wil van de Zoon, als degene die de vereisten aangeeft waaraan voldaan moet worden, opdat de heilsmacht van de Messias zich kan openbaren. Dank zij de tussenkomst van Maria en de gehoorzaamheid van de bedienden begint Jezus te Kana ”zijn uur”. Te Kana blijkt dat Maria in Jezus gelooft: haar geloof geeft aanleiding tot zijn eerste ”teken” en draagt bij tot het opwekken van het geloof van de leerlingen.

Daarom kunnen wij zeggen dat wij op deze bladzijde van het evangelie van Johannes als het ware een eerste blijk vinden van de waarheid over de moederlijke zorg van Maria. Deze waarheid heeft ook uitdrukking gevonden in de leer van het laatste Concilie. Het is belangrijk op te merken hoe de moederlijke taak van Maria daardoor belicht wordt in verband met het middelaarschap van Christus. Wij lezen er namelijk: ”De moederlijke taak van Maria tegenover de mensen verduistert of vermindert op geen enkele wijze het enige middelaarschap van Christus, maar toont aan, hoe krachtig het is. Want . . . ,één is de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus . . .’ (1 Tim. 2, 5)”. Deze taak vloeit volgens het welbehagen van God voort ”uit de overvloed van de verdiensten van Christus, is gevestigd op zijn middelaarschap, is daarvan volkomen afhankelijk en put daaruit haar gehele kracht”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 60 Juist in deze zin biedt de gebeurtenis te Kana in Galilea ons als het ware een vooraankondiging van het middelaarschap van Maria, dat geheel op Christus is georiënteerd en gericht op de openbaring van zijn heilsmacht.

Uit de johanneïsche tekst blijkt dat het om een moederlijk middelaarschap gaat. Zoals het Concilie verklaart: Maria “is onze moeder in de orde van de genade”. Dit moederschap in de orde van de genade is voortgekomen uit haar goddelijke moederschap, want omdat zij door beschikking van de goddelijke voorzienigheid moeder en voedster van de Verlosser was, is zij ”io heel bijzonder wijze, vóór alle anderen, zijn edelmoedige gezellin en de nederige dienstmaagd des Heren” geworden en ”geeft zij . . . aan het werk van de Heiland meegewerkt door haar gehoorzaamheid, haar geloof, haar hoop, haar vurige liefde, om het bovennatuurlijke leven van de zielen te herstellen”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 61 En dit ”moederschap van Maria in het genadebestel gaat zonder ophouden voort . . . tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62

De passage van het Evangelie van Johannes over de gebeurtenis van Kana laat het zorgzame moederschap van Maria zien aan het begin van de messiaanse activiteit van Christus. Een andere passage van hetzelfde evangelie bevestigt dit moederschap in het heilsbestel van de genade op zijn hoogtepunt, namelijk als het kruisoffer van Christus, zijn Paasmysterie, voltrokken wordt. De beschrijving van Johannes is bondig: ”Bij Jezus’ kruis stonden zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: ’Vrouw, zie daar uw zoon’. Vervolgens zei Hij tot de leerling: ‘Zie daar uw moeder’ En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich op” (Joh. 19, 25-27).

Ongetwijfeld is dit een uitdrukking van de bijzondere zorg van de Zoon voor de Moeder die Hij in zulk een grote smart achterliet. Maar Christus’ ”testament van het kruis” zegt meer over de zin van deze zorg. Jezus doet een nieuwe band uitkomen tussen Moeder en Zoon, waarvan Hij plechtig heel de waarheid en werkelijkheid bevestigt. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria ten opzichte van de mensen, dat zich reeds eerder afgetekend had nu duidelijk omschreven en vastgesteld wordt: het vloeit voort uit de definitieve vervulling van het Paasmysterie van de Verlosser. De Moeder van Christus die zich in de directe sfeer van dit mysterie bevindt welke de mens – iedereen en allen – omvat, wordt als moeder aan de mens gegeven – aan ieder en aan allen. Deze mens is aan de voet van het kruis Johannes, de leerling die Hij liefhad” Origenes van Alexandrië, Commentaria in Ioannem. 1, 6 PG 14, 31(Bekend is wat Origenes schrijft over de aanwezigheid van Maria en Johannes op Calvarië ”De evangelies komen op de eerste plaats in heel de Schrift en het Evangelie van Johannes is het eerste van de evangelies. Niemand kan de betekenis ervan vatten als hij niet dicht tegen Jezus aan gelegen heeft en niet van Jezus Maria als moeder ontvangen heeft Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. X. 129-131: CSEL 32/4, 504v. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 54.53. Maar niet hij alleen. In navolging van de Traditie aarzelt het Concilie niet Maria ”Moeder van Christus en moeder van de mensen” te noemen: zij is immers ”in de stam van Adam ten nauwste verbonden met alle mensen . . . Meer nog, zij is ten volle moeder van de ledematen (van Christus) . . . omdat zij door haar liefde heeft meegewerkt aan het ter wereld brengen in de Kerk van de gelovigen” deze laatste Concilietekst citeert de H. Augustinus, De Sancta Virginitate, VI, 6: PL 40, 399.

Dit ”nieuwe moederschap van Maria” dat voorgebracht is door het geloof, is dus vrucht van de “nieuwe” liefde die definitief in haar rijpte aan de voet van het kruis door middel van haar deelname aan de verlossende liefde van de Zoon.

Zo bevinden wij ons in het middelpunt van de vervulling van de belofte die vervat is in het proto-evangelie: het ”kroost van de vrouw zal de kop van de slang verpletteren” Vgl. Gen. 3, 15 . Inderdaad overwint Jezus Christus door zijn verlossingsdood het kwaad van de zonde en de dood in de wortels zelf ervan. Het is veelzeggend dat Hij, als Hij zich vanaf het kruis tot de moeder richt, haar vrouw noemt en zegt: “Vrouw, zie daar uw zoon”. Met dezelfde term heeft Hij zich overigens ook te Kana in Galilea tot haar gericht Vgl. Joh. 2, 4 . Hoe zou men kunnen betwijfelen dat speciaal nu, op Golgotha, deze uitdrukking tot op de bodem van het mysterie van Maria gaat er doordringt tot haar bijzondere plaats in heel de heilseconomie? Zoals het Concilie leert, werden met Maria, ”de dochter van Sion bij uitnemendheid na de lange verwachting van de belofte, de tijden vervuld en de nieuwe heilsorde ingeluid, toen de Zoon van God in haar de menselijke natuur aannam, om door de mysteries van zijn mens-zijn de mensen van de zonden te bevrijden” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 55

De woorden die Jezus uitspreekt vanaf het kruis betekenen dat het moederschap van haar die Hem gebaard heeft een “nieuwe” voortzetting vindt in en door de Kerk, die gesymboliseerd en vertegenwoordigd wordt door Johannes. Op deze wijze blijft zij die ”vol van genade” is binnengeleid in het mysterie van Christus om zijn Moeder te zijn, de heilige moeder van God dus, door middel van de Kerk in dat mysterie als de “vrouw” die aan het begin van de heilsgeschiedenis door het boek Genesis wordt aangeduid (Gen. 3, 15) en aan het eind ervan door de Apokalyps (Openb. 12, 1). Volgens het eeuwige plan van de Voorzienigheid moet het goddelijk moederschap van Maria zich uitstrekken over de Kerk, zoals aangegeven wordt door uitspraken van de Traditie volgens welke het moederschap van Maria ten opzichte van de Kerk de weerspiegeling en de verlenging is van haar moederschap ten opzichte van Gods Zoon Vgl. H. Paus Leo I de Grote, Tractatus. 26, 2; CCL 138, 126..

Reeds het ogenblik zelf van de geboorte van de Kerk en van haar volle openbaring aan de wereld laat volgens het Concilie de continuïteit van Maria’s moederschap doorschemeren.

”Daar het God had behaagd het mysterie van het heil van de mensen niet plechtig openbaar te maken, vooraleer Hij de Geest die door de Zoon was beloofd, had uitgestort, zien wij de apostelen vóór Pinksteren, ,eensgezind volharden in het gebed samen met de vrouwen, met Maria de Moeder van Jezus en met zijn broeders’ (Hand. 1, 14). Ook Maria smeekte door haar gebeden om de gave van de Geest, die haar reeds bij de boodschap had overschaduwd” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 59

Er is dus in het genadebestel dat verwezenlijkt wordt onder de werking van de menswording van het Woord en dat van de geboorte van de Kerk. De persoon die deze twee momenten verbindt, is Maria: Maria te Nazaret en Maria in het cenakel te Jeruzalem. In beide gevallen wijst haar discrete maar wezenlijke aanwezigheid de weg aan van de ”geboorte van de Heilige Geest”. Zo komt zij die als moeder aanwezig is in het mysterie van Christus, krachtens de wil van de Zoon en door de werking van de heilige Geest tegenwoordig in het mysterie van de Kerk. Ook in de Kerk blijft het een moederlijke aanwezigheid, zoals de op het kruis uitgesproken woorden aangeven: ”Vrouw, zie daar uw zoon”; ”Zie daar uw moeder”.

Document

Naam: REDEMPTORIS MATER
Moeder van de Verlosser
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 25 maart 1987
Copyrights: © 1987, Stichting Verkondiging, Roermond
Bewerkt: 4 december 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2023, Stg. InterKerk, Schiedam, test