• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen” (Ef. 1, 3). Deze woorden van de brief aan de christenen van Efese openvaren het eeuwige plan van God de Vader, zijn plan om de mens in Christus te redden. Het is een universeel plan dat alle mensen die geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God Vgl. Gen. 1, 26 , betreft. Zoals allen “in het begin” begrepen zijn in Gods scheppingswerk, zo zijn zij ook van eeuwigheid begrepen in het goddelijke heilsplan, dat volledig geopenbaard zou worden in de “volheid van de tijd” met de komst van Christus. De God die ”de Vader van onze heer Jezus Christus”“in Hem”, zo gaat dezelfde brief verder, “ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade. Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde, in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergeving van de zonden, dank zij de rijkdom van zijn genade” (Ef. 1, 4-7).

Het goddelijke heilsplan, dat ons volledige geopenbaard is met de komst van Christus, is eeuwig. Het is ook, volgens de leer van die brief en van andere Paulijnse brieven Vgl. Kol. 1, 12-14 Vgl. Rom. 3, 24 Vgl. Gal. 3, 13 Vgl. 2 Kor. 5, 18-29 , van eeuwigheid af verbonden met Christus. Het omvat alle mensen, maar behoudt een bijzondere plaats voor aan de “vrouw” die de Moeder is van Hem aan wie de Vader het heilswerk toevertrouwd heeft Vgl. H. Johannes Damascenus, Homilia in Nativitatem. 7; 10: SC 80, 65: Over de predestinatie van Maria Vgl. H. Johannes Damascenus, Homilia in Dormitionem. I, 3: SC 80, 85: “Zij is het inderdaad die, uitverkoren sinds de oudste generaties, krachtens de voorbeschikking en het welbehagen van God de Vader, die, zonder uit zichzelf te treden en zonder te veranderen, U (=Woord van God) heeft voorgebracht vóór alle tijden, zij is het die U gebaard heeft, vlees heeft doen worden in haar vlees, in de laatste tijden . . .”.. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie schrijft: “Zij is het die . . . reeds profetisch doorzichtig wordt in de belofte die aan de in zonde gevallen stamouders werd geschonken” -volgens het boek Genesis Vgl. Gen. 3, 15 ; “evenzo is zij de maagd die een zoon zal ontvangen en varen aan wie men de naam Immanuel zal geven” -volgens de woorden van Jesaja Vgl. Jes. 7, 14 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 55. Op deze wijze bereidt het Oude Testament die “volheid van de tijd” voor waarin God “zijn Zoon gezonden heeft, geboren uit een vrouw . . . opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen”. De komst van Gods Zoon in de wereld is de gebeurtenis die opgetekend staat in de eerste hoofdstukken van de evangelies volgens Lucas en volgens Matteüs.

Maria wordt definitief binnengeleid in het mysterie van Christus door deze gebeurtenis: de boodschap van de engel. Zij vindt plaats te Nazareth, in zeer bepaalde omstandigheden van de geschiedenis van Israël het volk zegt tot de Maagd: “Wees gegroet, vol van genade, de Heer is met u” (Lc. 1, 28). Maria ”schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen” (Lc. 1, 29): wat konden al die buitengewone woorden wel betekenen en in het bijzonder de uitdrukking ”vol van genade” (kecharitoméne)? In de traditie van de kerkvaders bestaat er een uitgebreide en gevarieerde uitleg van deze uitdrukking: vgl. ORIGINES, In Lucam homilae, VI, 7: SC 87, 148; SERVERIANUS van GABALA, In mundi creationem, Oratio VI, 10: PG 56, 497v.; H. JOHANNES CHRYSOSTOMUS (pseudo), In annuntiationem Deiparae et contra Arium impium: PG 62, 765v.; BASILIUS van SELEUCIA, Oratio 39, In Sanctissimae Deiparae Annuntiationem, 5: PG 85, 441-446; ANTIPATER van BOSTRA, Homilia II, In Sanctissimae Deiparae Annuntiationem, 3-11: PG 85, 1777-1783; H. SOPHRONIUS van JERUZALEM, Oratio II, In Sanctissimae Deiparae Annuntiationem, 17-19: PG 87/3, 3235-3240; H. JOHANNES DAMASCENUS, Homilia in Dormitionem I, 7: SC 80, 96-101; H. HIËRONYMUS, Epistola 65, 9: PL 22, 628: H. AMBROSIUS, Expositio Evangelii secundum Lucan, II, 9: CSEL 32/4, 45v.; H. AUGUSTINUS, Sermo 291, 4-6: PL 38, 1318v.; Enchiridion, 36, 11: PL40, 250; H. PETRUS CHRYSOLOGUS, Sermo 142: PL 52, 579v.; Sermo 143: PL 52, 583; H. FULGENTIUS van RUSPE, Epistola 17, VI, 12: PL 65, 458; H. BERNARDUS, In laudibus Virginis Matris, Homilia III, 2-3: Sancti Bernardi Opera, IV. Roma, 1966, 36-38.

Als wij samen met Maria willen mediteren over deze woorden en speciaal over de uitdrukking ”vol van genade”, dan kunnen wij een veelbetekenend vergelijkingspunt vinden juist in de bovengenoemde tekst uit de brief aan de christenen van Efese. Als de Maagd van Nazareth na de boodschap van de hemelse bode ook “de gezegende onder de vrouwen” genoemd wordt Vgl. Lc. 1, 42 , dan ligt de verklaring hiervoor in de zegen waarmee “God de Vader” ons overladen heeft “in de hemelen in Christus”. Het is een geestelijke zegen, die alle mensen betreft en in zich de volheid en de universaliteit draagt (“elke zegen”), en die voortkomt uit de liefde die de Vader en de Zoon, die één in wezen met Hem is, verenigt in de heilige Geest. Het is tegelijk een zegen die door Jezus Christus is uitgestort in de mensgeschiedenis tot aan het einde toe: over alle mensen. Deze zegen betreft echterin een speciale en uitzonderlijke maat Maria: Elisabeth heeft haar immers begroet als “de gezegende onder de vrouwen”.

De reden voor de tweevoudige groet is dus dat zich in de ziel van deze “dochter van Sion” in zekere zin heel de “heerlijkheid van de genade” heeft geopenbaard, van die genade waarmee “de Vader . . . ons heeft begiftigd in de Geliefde”. De bode groet Maria immers als “de Begenadigde”; hij noemt haar zo, alsof dit haar echte naam is. Hij noemt zijn gesprekspartner niet bij de naam die zij onder de mensen heeft: Miryam (=Maria), maar bij deze nieuwe naam: “Begenadigde”. Wat betekent deze naam? Waarom noemt de aartsengel de Maagd van Nazaret zo?

In de Bijbelse taal betekent “genade” een speciale gave, die volgens het Nieuwe Testament haar bron heeft in het leven van de drieëne God, van God die liefde is. Vgl. 1 Joh. 4, 8 De uitverkiezing waarover de brief aan de christenen van Efese spreekt is vrucht van deze liefde. Van Gods kant is deze uitverkiezing de eeuwige wil om de mens te redden door deelname aan zijn eigen leven Vgl. 2 Pt. 1, 4 in Christus: het is het heil in de deelname aan het bovennatuurlijke leven. De uitwerking van deze eeuwige gave, van deze genade van de uitverkiezing van de mens door God, is als een kiem van heiligheid of als een bron die opspringt in de ziel als gave van God zelf, die de uitverkorenen levend en heilig maakt door middel van de genade. Op deze wijze wordt vervuld, d.w.z. wordt werkelijkheid, die zegening van de mens “met elke geestelijke zegen”, die “aanneming tot zijn kinderen” in Christus ofwel in Hem die eeuwig de “geliefde Zoon” van de Vader is.

Wanneer wij lezen dat de bode tot Maria zegt: “vol van genade”, dan laat de context van het evangelie, waarin oude openbaringen en beloften samenvloeien, ons begrijpen dat het hier gaat om een speciale zegen onder alle “geestelijke zegeningen in Christus”. Zij is reeds aanwezig in het mysterie van Christus “voor de schepping der wereld” als degene die de Vader “uitgekozen heeft” als Moeder van zijn Zoon in de menswording – en de Zoon heeft haar samen met de Vader uitgekozen en haar eeuwig toevertrouwd aan de Geest van heiligheid. Maria is op geheel bijzondere en uitzonderlijke wijze verenigd met Christus. Zij wordt eveneens op geheel bijzonder en uitzonderlijke wijze bemind in deze eeuwige geliefde Zoon, in deze Zoon die één wezen is met de Vader en in wie heel de “heerlijkheid van de genade” samenkomt. Tegelijk is en blijft zij geheel open voor deze “gave van boven” Vgl. Jak. 1, 17 . Zoals het Concilie leert, “munt” Maria “uit tussen de nederigen en armen van de Heer, die het heil met vertrouwen van Hem verwachten en ontvangen” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 55

Al Betekenen de groet en de naam “Begenadigde” dit alles, in de context van de boodschap van de engel hebben zij vooral betrekking op de uitverkiezing van Maria als Moeder van Gods Zoon. Maar tegelijk wijst de volheid der genade heel de bovennatuurlijke gave aan waarmee Maria begiftigd is in verband met het feit dat zij uitgekozen en bestemd is om de Moeder van Christus te zijn. Ook al is deze uitverkiezing fundamenteel voor de vervulling van het heilsplan van God met betrekking tot de mensheid; ook al betreffen de eeuwige keuze in Christus en de bestemming tot de waardigheid van aangenomen kinderen alle mensen, toch is de uitverkiezing van Maria geheel uitzonderlijk en uniek. Vandaar ook de uitzonderlijkheid en de enigheid van haar plaats in het mysterie van Christus.

De hemelse bode zegt tot haar: “Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn en zijn Zoon van de Allerhoogste genoemd worden” (Lc. 1, 30-32). En als de Maagd, verschrikt door deze buitengewone groet, vraagt: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?”, ontvangt zij van de engel bevestiging en uitleg van de voorafgaande woorden. Gabriël zegt tot haar: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1, 35).

De boodschap is derhalve de openbaring van het mysterie van menswording aan het begin zelf van de vervulling ervan op aarde. De heilsgave die God maakt van zichzelf en van zijn leven, op zekere wijze aan de gehele schepping en direct aan de mens, bereikt in het mysterie van de menswording één van zijn hoogtepunten. Dit is inderdaad een hoogtepunt onder alle genadegaven in de geschiedenis van de mens en van het heelal. Maria is “vol van genade omdat de menswording van het Woord, de hypostatische vereniging van Gods Zoon met de menselijke natuur, juist in haar verwerkelijkt en vervuld wordt. Maria is, zoals het Concilie leert, “de Moeder van de Zoon van God . . . en daarom de geliefde dochter van de Vader en het heiligdom van de heilige Geest. Door deze uitmuntende gave gaat zij alle andere schepselen in de hemel en op aarde ver te boven” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53.

Sprekend over de ”heerlijkheid van de genade” waarmee ”God de Vader . . . ons begiftigd heeft in de Geliefde”, voegt de brief aan de christenen van Efese hieraan toe: “in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed” (Ef. 1, 7). Volgens de leer die geformuleerd is in plechtige documenten van de Kerk heeft deze “heerlijkheid van de genade” zich in de Moeder Gods geopenbaard door het feit dat zij “op een meer verheven wijze” is verlost Vgl. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53. Krachtens de rijkdom der genade van de geliefde Zoon, vanwege de verlossende verdiensten van Hem die haar Zoon zou worden, is Maria gevrijwaard voor de overdracht van de erfzonde Vgl. H. Germanus van Constantinopel, Homilia. In Annuntiationem Sanctissimae Deiparae PG 98, 327v. Vgl. H. Andreas van Kreta, Canon in Beatae Mariae Natalem (4 juli 712). 4: PG 97, 1321v. Vgl. H. Andreas van Kreta, In Nativitatem Beatae Mariae. I: PG 97, 811v. Vgl. H. Andreas van Kreta, Homilia. in Dormitionem Sanctae Mariae 1: PG 97, 1067v.. Zo hoort zij vanaf het eerste ogenblik van haar ontvangenis, dus van haar bestaan, toe aan Christus en deelt zij in de verlossende en heiligmakende genade en in die liefde die zijn oorsprong heeft in de “Geliefde” in de Zoon van de eeuwige Vader, die door de menswording haar eigen Zoon is geworden. Daarom ontvangt Maria door de Heilige Geest in de orde van de genade, d.w.z. van de deelname aan Gods eigen wezen, het leven van Hem aan wie zij zelf in de orde van de aardse voortbrenging als moeder het leven schonk. De liturgie aarzelt niet haar ”moeder van haar Schepper” te noemen Liturgia Horarum, die 15 Augusti in sollemnitate Assumptionis Beatae Mariae Virginis Hymnus ad I et II Vesperas H. Petrus Damianus, Carmina sacra et preces. XLVII: PL 145, 934 en haar te groeten met de woorden die Dante Alighieri de heilige Bernardus in de mond legt: “dochter van uw Zoon” Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Divina Commedia (1 jan 1321). Paradiso, XXXIII, 1 vgl. Liturgia Horarum, Memoria Sanctae Mariae in Sabbato, Hymnus alter ad Officium Lectionis.. En omdat Maria die ”nieuwe leven” ontvangt in een volheid die beantwoordt aan de liefde van de Zoon voor de Moeder en dus aan de waardigheid van het goddelijke moederschap, noemt de engel haar bij de boodschap “Begenadigde”.

In het heilsplan van de Allerheiligste Drie-eenheid vormt het mysterie van de menswording de overvloedige vervulling van de belofte die God aan de mensen gedaan heeft na de erfzonde, na die eerste zonde waarvan de uitwerking op heel de geschiedenis van de mens op aarde drukt Vgl. Gen. 3, 15 . Zie, een Zoon komt ter wereld, het ”kroost van de vrouw” dat het kwaad van de zonde in de wortel zal verslaan: ”Hij zal de kop van de slang verpletteren”. Zoals uit de woorden van het proto evangelie blijkt, zal de overwinning van de Zoon van de vrouw niet behaald worden zonder een zware strijd die heel de geschiedenis van de mens op aarde zal vullen. ”De vijandschap” die in het begin is aangekondigd wordt bevestigd in de Apokalyps, het boek van de laatste gebeurtenissen van de Kerk en de wereld, waarin opnieuw het teken verschijnt van de ”vrouw”” ditmaal “bekleed met de zon” (Apok. 12, 1).

Maria, de Moeder van het Woord, wordt geplaatst in het centrum van die vijandschap, van die strijd waarmee de mensengeschiedenis op aarde en de heilsgeschiedenis zelf vergezeld gaan. Op die plaats draagt zij die bij de ”nederigen en armen van de Heer” hoort, als geen andere mens de ”heerlijkheid van de genade” in zich waarmee de Vader ”ond begiftigd heeft in de Geliefde”, en deze genade bepaalt de buitengewone grootheid en schoonheid van heel haar wezen. Zo blijft Maria voor God en ook voor de gehele mensheid als het onveranderlijke en onschendbare teken van de uitverkiezing door God waarover de Paulijnse brief spreekt: “In Christus . . . heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld . . . en ons voorbestemd zijn kinderen te worden” (Lc. 1, 4.5). Deze uitverkiezing is machtiger dan iedere ervaring van het kwaad en van de zonde, dan heel die ”vijandschap” waardoor de geschiedenis van de mens getekend wordt. In deze geschiedenis blijft Maria een teken van vaste hoop.

Document

Naam: REDEMPTORIS MATER
Moeder van de Verlosser
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 25 maart 1987
Copyrights: © 1987, Stichting Verkondiging, Roermond
Bewerkt: 4 december 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test