
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
“Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen” (Ef. 1, 3). Deze woorden van de brief aan de christenen van Efese openvaren het eeuwige plan van God de Vader, zijn plan om de mens in Christus te redden. Het is een universeel plan dat alle mensen die geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God Vgl. Gen. 1, 26 , betreft. Zoals allen “in het begin” begrepen zijn in Gods scheppingswerk, zo zijn zij ook van eeuwigheid begrepen in het goddelijke heilsplan, dat volledig geopenbaard zou worden in de “volheid van de tijd” met de komst van Christus. De God die ”de Vader van onze heer Jezus Christus”“in Hem”, zo gaat dezelfde brief verder, “ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade. Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde, in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergeving van de zonden, dank zij de rijkdom van zijn genade” (Ef. 1, 4-7).
Het goddelijke heilsplan, dat ons volledige geopenbaard is met de komst van Christus, is eeuwig. Het is ook, volgens de leer van die brief en van andere Paulijnse brieven Vgl. Kol. 1, 12-14 Vgl. Rom. 3, 24 Vgl. Gal. 3, 13 Vgl. 2 Kor. 5, 18-29 , van eeuwigheid af verbonden met Christus. Het omvat alle mensen, maar behoudt een bijzondere plaats voor aan de “vrouw” die de Moeder is van Hem aan wie de Vader het heilswerk toevertrouwd heeft Vgl. H. Johannes Damascenus, Homilia in Nativitatem. 7; 10: SC 80, 65: Over de predestinatie van Maria Vgl. H. Johannes Damascenus, Homilia in Dormitionem. I, 3: SC 80, 85: “Zij is het inderdaad die, uitverkoren sinds de oudste generaties, krachtens de voorbeschikking en het welbehagen van God de Vader, die, zonder uit zichzelf te treden en zonder te veranderen, U (=Woord van God) heeft voorgebracht vóór alle tijden, zij is het die U gebaard heeft, vlees heeft doen worden in haar vlees, in de laatste tijden . . .”.. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie schrijft: “Zij is het die . . . reeds profetisch doorzichtig wordt in de belofte die aan de in zonde gevallen stamouders werd geschonken” -volgens het boek Genesis Vgl. Gen. 3, 15 ; “evenzo is zij de maagd die een zoon zal ontvangen en varen aan wie men de naam Immanuel zal geven” -volgens de woorden van Jesaja Vgl. Jes. 7, 14 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 55. Op deze wijze bereidt het Oude Testament die “volheid van de tijd” voor waarin God “zijn Zoon gezonden heeft, geboren uit een vrouw . . . opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen”. De komst van Gods Zoon in de wereld is de gebeurtenis die opgetekend staat in de eerste hoofdstukken van de evangelies volgens Lucas en volgens Matteüs.