H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
De passage van het Evangelie van Johannes over de gebeurtenis van Kana laat het zorgzame moederschap van Maria zien aan het begin van de messiaanse activiteit van Christus. Een andere passage van hetzelfde evangelie bevestigt dit moederschap in het heilsbestel van de genade op zijn hoogtepunt, namelijk als het kruisoffer van Christus, zijn Paasmysterie, voltrokken wordt. De beschrijving van Johannes is bondig: ”Bij Jezus’ kruis stonden zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: ’Vrouw, zie daar uw zoon’. Vervolgens zei Hij tot de leerling: ‘Zie daar uw moeder’ En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich op” (Joh. 19, 25-27).
Ongetwijfeld is dit een uitdrukking van de bijzondere zorg van de Zoon voor de Moeder die Hij in zulk een grote smart achterliet. Maar Christus’ ”testament van het kruis” zegt meer over de zin van deze zorg. Jezus doet een nieuwe band uitkomen tussen Moeder en Zoon, waarvan Hij plechtig heel de waarheid en werkelijkheid bevestigt. Men kan zeggen dat het moederschap van Maria ten opzichte van de mensen, dat zich reeds eerder afgetekend had nu duidelijk omschreven en vastgesteld wordt: het vloeit voort uit de definitieve vervulling van het Paasmysterie van de Verlosser. De Moeder van Christus die zich in de directe sfeer van dit mysterie bevindt welke de mens – iedereen en allen – omvat, wordt als moeder aan de mens gegeven – aan ieder en aan allen. Deze mens is aan de voet van het kruis Johannes, de leerling die Hij liefhad” Origenes van Alexandrië, Commentaria in Ioannem. 1, 6 PG 14, 31(Bekend is wat Origenes schrijft over de aanwezigheid van Maria en Johannes op Calvarië ”De evangelies komen op de eerste plaats in heel de Schrift en het Evangelie van Johannes is het eerste van de evangelies. Niemand kan de betekenis ervan vatten als hij niet dicht tegen Jezus aan gelegen heeft en niet van Jezus Maria als moeder ontvangen heeft” Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. X. 129-131: CSEL 32/4, 504v. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 54.53. Maar niet hij alleen. In navolging van de Traditie aarzelt het Concilie niet Maria ”Moeder van Christus en moeder van de mensen” te noemen: zij is immers ”in de stam van Adam ten nauwste verbonden met alle mensen . . . Meer nog, zij is ten volle moeder van de ledematen (van Christus) . . . omdat zij door haar liefde heeft meegewerkt aan het ter wereld brengen in de Kerk van de gelovigen” deze laatste Concilietekst citeert de H. Augustinus, De Sancta Virginitate, VI, 6: PL 40, 399.
Dit ”nieuwe moederschap van Maria” dat voorgebracht is door het geloof, is dus vrucht van de “nieuwe” liefde die definitief in haar rijpte aan de voet van het kruis door middel van haar deelname aan de verlossende liefde van de Zoon.