H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
Na de dood van Herodes keert de heilige familie terug naar Nazareth en begint de lange periode van het verborgen leven. Zij die “geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer is gezegd” (Lc. 1, 45) beleefd iedere dag de inhoud van deze woorden. De Zoon aan wie zij de naam Jezus heeft gegeven is dagelijks aan haar zijde; zij gebruikt dus zeker in haar contacten met Hem deze naam, die overigens bij niemand verwondering kon opwekken daar hij sinds lang gebruikelijk was in Israël. Maria weet echter dat Hij die de naam Jezus draagt door de engel “Zoon van de Allerhoogste”genoemd is Vgl. Lc. 1, 32 . Maria weet dat zij Hem geeft ontvangen en ter wereld gebracht ”zonder gemeenschap te hebben met een man”, door de werking van de heilige Geest, uit de kracht van de Allerhoogste die daar overschaduwd heeft Vgl. Lc. 1, 35 , zoals de wolk de tegenwoordigheid van God omhulde in de tijd van Mozes en de vaders Vgl. Ex. 24, 16 Vgl. Ex. 40, 34-35 Vgl. 1 Kon. 8, 10-12 . Maria weet dus dat de Zoon die zij als maagd ter wereld heeft gebracht werkelijk ”de Heilige” is de Zoon van God” over wie de engel haar gesproken heeft.
Gedurende de jaren van het verborgen leven van Jezus in het huis van Nazaret is ook het leven van Maria “met Christus verborgen in God” Vgl. Kol. 3,3 door het geloof. Want het geloof is een contact met het mysterie van God. Maria is voortdurend, dagelijks in contact met het onuitsprekelijk mysterie van God die mens is geworden, een mysterie dat alles overtreft wat in het Oude Verbond geopenbaard is. Vanaf het ogenblik van de boodschap is de geest van de Moedermaagd binnengeleid in de radicale “nieuwheid” van Gods zelfopenbaring en ingewijd in het mysterie. Zij is de eerste van die ”kleinen” van wie Jezus eens zal zeggen: ”Vader, . . . Gij hebt deze dingen verborgen gehouden voor wijzen en verstandigen, maar ze geopenbaard aan kleinen” (Mt. 11, 25). ”Niemand kent de Zoon tenzij de Vader” (Mt. 11, 27). Hoe kan Maria dan ”de Zoon kennen”? Zij kent Hem zeker niet zoals de Vader Hem kent; maar toch is zij de eerste onder hen aan wie de Vader “Hem heeft willen openbaren” Vgl. Mt. 11, 26-27 Vgl. 1 Kor. 2, 11 . Ook al is aan Maria van het ogenblik van de boodschap af de Zoon geopenbaard die alleen de Vader ten bolle kent omdat Hij Hem voortbrengt in het eeuwige “heden” Vgl. Ps. 2, 7 , toch is zij, de Moeder, alleen in en door het geloof in contact met de werkelijkheid van haar Zoon! Zij is dus zalig omdat zij ”geloofd heeft” en iedere dag gelooft temidden van alle beproevingen en tegenspoed van de periode van Jezus’ kindsheid en vervolgens gedurende de jaren van het verborgen leven te Nazareth, waar Hij ”aan hen onderdanig was” (Lc. 2, 51): onderdanig aan Maria en ook aan Jozef, want deze nam voor de ogen van de mensen de plaats van de vader in; daarom werd de Zoon van Maria door de mensen voor ”de zoon van de timmerman” (Mt. 13, 55) gehouden.
De moeder van die Zoon, die alles wat haar bij de boodschap en de daarop volgende gebeurtenissen gezegd was in haar hart bewaart, draagt dus de radicale ”nieuwheid” van het geloof in zich: het begin van het Nieuwe Verbond. Dit is het begin van het evangelie ofwel van de goede, blijde boodschap. Maar het is niet moeilijk in dat begin een bijzondere moeite van het hart op te merken, samen met een soort ”nacht van het geloof” (om de woorden van de heilige Johannes van het Kruis te gebruiken), als het ware een ”sluier” waardoorheen men moet naderen tot de Onzichtbare en leven in innige verbondenheid met het mysterie Vgl. H. Johannes van het Kruis, De bestijging van de Berg Karmel, Subida del Monte Carmelo. II, 3, 4-6. Het is inderdaad op deze wijze dat Maria vele jaren innig verbonden bleef met het mysterie van haar Zoon en voortging op haar geloofstocht, terwijl Jezus ”toenam in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen” (Lc. 2, 25). Steeds meer openbaarde zich voor de ogen van de mensen de voorliefde die God voor Hem had. De eerste van de menselijke schepselen aan wie het gegeven was Christus te ontdekken, was Maria die met Jozef in het huis te Nazareth leefde.
Toe Maria en Jozef Jezus teruggevonden hadden in de tempel en de twaalfjarige op de vraag van zijn Moeder: ”Waarom hebt Ge ons dit aangedaan?” antwoordde ”Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?”, voegt de evangelist toe: ”Zij begrepen echter niet wat Hij daarmee bedoelde” (Lc. 2, 48-50). Jezus was er zich dus van bewust dat ”alleen de Vader de Zoon kent” Vgl. Mt. 11, 27 , zozeer dat zelfs zij aan wie het mysterie van zijn goddelijk Zoon-zijn dieper geopenbaard was, de Moeder, alleen door het geloof in innige verbondenheid met dit mysterie leefde! Aan de zijde van haar Zoon onder hetzelfde dak “heeft zij de vereniging met haar Zoon standvastig volgehouden” en is zij ”voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof”, zoals het Concilie onderstreept Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58. En zo was het ook tijden het openbare leven van Christus Vgl. Mc. 3, 31-35 , waardoor van dag tot dag in haar de zegen vervuld werd welke Elisabeth bij haar bezoek had uitgesproken: ”Zalig zij de geloofd heeft”.