
H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1981
LABOREM EXERCENS Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | Rechten van de arbeiders | ||
► | De gehandicapte en de arbeid |
Daarom is het van belang dat de diverse leiders op het hele gebied van arbeiders en arbeid, zowel de directe als de indirecte werkgever, het recht op beroepsopleiding en arbeid van de gehandicapte mens door doeltreffende en gepaste maatregelen bevorderen, opdat deze kan ingeschakeld worden in de productieactiviteit waarvoor hij geschikt is. Hier doen zich meerdere praktische, juridische en ook economische moeilijkheden voor; maar het is de plicht van de gemeenschap, d.w.z. van de openbare autoriteiten en verenigingen, van bemiddelingsgroepen en productiewerkplaatsen, zelfs van de gehandicapten zelf, om samen hun ideeën en krachten in dienst te stellen van dit uiterst noodzakelijke doel: dat gehandicapten werk wordt geboden dat aan hun mogelijkheden is aangepast, omdat dit vereist wordt door hun waardigheid als mens en als subject van de arbeid. Laat iedere gemeenschap passende structuren vormen om arbeidsbanen te ontdekken of te creëren die voor deze mensen geschikt zijn – hetzij in openbare of privé productieateliers, waar de mogelijkheid wordt geboden tot gewone of meer aangepaste arbeid, hetzij in de gewone openbare of privé werkplaatsen en fabrieken, die dan voor deze gehandicapten bestemd en ingericht worden.
Zoals bij de andere arbeiders, moet de aandacht vooral gericht worden op de arbeidsvoorwaarden – zowel voor lichamelijk als voor geestelijk gehandicapten –, op een rechtvaardige beloning, op de mogelijkheid tot promotie en op het uit de weg ruimen van allerlei belemmeringen. Al ontken ik niet dat het hier om een ingewikkelde en moeilijke taak gaat, toch moet men wensen dat een juist begrip van de arbeid, in subjectieve zin opgevat, een situatie tot stand brengt waarin de gehandicapte mens het gevoel heeft dat hij niet op een tweederangs plaats in het arbeidsmilieu staat en dat hij niet van de maatschappij afhankelijk is, maar dat hij een volwaardig, nuttig en om zijn menselijke waardigheid gerespecteerd subject van de arbeid is, en dat hij geroepen is om door zijn toeleg en zorg bij te dragen tot de vooruitgang en welvaart van zijn gezin en de gemeenschap, overeenkomstig zijn eigen mogelijkheden.