H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1981
LABOREM EXERCENS Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | Het conflict tussen arbeid en kapitaal in de moderne wereld | ||
► | Prioriteit van de arbeid |
Als ik deze reële situatie van onze tijd bekijk, waarin zich zoveel door de mens opgeroepen structurele conflicten voordoen en de technische instrumenten – de vruchten van menselijke arbeid – de hoofdrol spelen (ik moet hier ook herinneren aan de vrees voor een universele ramp, als een atoomoorlog uitbreekt die een volkomen onvoorstelbare vernietigingskracht heeft), moet ik allereerst aan een principe herinneren dat de Kerk altijd geleerd heeft: dat de arbeid prioriteit moet hebben boven het kapitaal: dit principe heeft zeer nauw te maken met het productieproces, waarvan de arbeid, als men de juiste orde handhaaft, altijd de fundamentele grondoorzaak is, terwijl het kapitaal, dat de som van hulpmiddelen voor de productie is, slechts het instrument of een instrumentele oorzaak is. Dit principe is zeker een evidente waarheid, die blijkt uit de hele historische ervaring van de mens.
Als wij in het eerste hoofdstuk van de Bijbel lezen dat de aarde door de mens onderworpen moet worden, weten wij dat die woorden betrekking hebben op alle hulpbronnen die de zichtbare wereld bevat en die de mens ter beschikking staan. Maar deze hulpbronnen kunnen hem slechts dienen door zijn arbeid. Met deze arbeid hangt van het begin af aan de kwestie van de eigendom samen: want om de hulpbronnen die in de natuur verborgen liggen aan zichzelf en anderen dienstbaar te maken, beschikt de mens over geen ander hulpmiddel dan zijn arbeid. Om deze hulpbronnen door zijn arbeid vruchtbaar te maken, maakt de mens zich meester van kleine onderdelen van de veelvuldige rijkdommen van de natuur: van de grond waarop hij werkt, van de zee, de aarde en van het luchtruim. Dit alles maakt hij tot zijn bezit door er de zetel van zijn arbeid te vestigen. Hij neemt er bezit van door zijn arbeid en om er andere arbeid mee te verrichten.
Hetzelfde principe is van toepassing op de volgende fasen van dit proces, maar de eerste fase is altijd die band tussen de mens en de voorraden en rijkdommen van de natuur. Die hele krachtsinspanning welke erop gericht is om door zijn kennis deze schatten te ontdekken, om de verschillende manieren vast te stellen waarop ze door en voor de mens ten nutte gemaakt kunnen worden, geeft ons het bewustzijn dat alles wat van de mens uitgaat in het hele economische productieproces, d.w.z. de arbeid of het hele instrumentarium om goederen te produceren en de technische kennis die hiermee gepaard gaat (namelijk de bekwaamheid om deze technische middelen bij de arbeid te gebruiken), de aanwezigheid van deze rijkdommen en schatten van de zichtbare wereld vooropstelt; want de mens vindt deze wel, maar schept ze niet. Hij vindt ze in zekere zin al voorbereid en klaargemaakt, zodat ze door zijn kennis ontdekt en in het productieproces op de juiste manier aangewend kunnen worden. In iedere fase van het arbeidsproces ontmoet de mens deze primaire gave, die door de natuur en uiteindelijk door de Schepper zelf geschonken wordt. Want in het begin van de menselijke arbeid ligt het mysterie van de schepping opgesloten. Deze stelling, die als uitgangs- en discussiepunt dient, loopt als een leidraad door deze hele encycliek en zal aan het einde van deze beschouwingen uitvoeriger uiteengezet worden.
De volgende overwegingen van deze kwestie moeten ons versterken in de zekere overtuiging dat de menselijke arbeid prioriteit heeft boven het “kapitaal”, zoals men dit in de loop van de jaren is gaan noemen. Als onder dit begrip niet alleen de voor de mens klaarliggende schatten van de natuur verstaan worden, maar ook het geheel van instrumenten waardoor de mens zich deze schatting toe-eigent, die hij naar eigen behoeften omvormt (en op deze wijze zogezegd “vermenselijkt”), dan moet onmiddellijk vastgesteld worden dat dit geheel van instrumenten de vrucht is van het historisch erfdeel van de menselijke arbeid. Want alle productiemiddelen, vanaf de uiterst primitieve instrumenten tot de meest moderne, heeft de mens geleidelijk ontwikkeld, d.w.z. de menselijke ervaring en kennis. Zo zijn niet alleen de meest eenvoudige voor de landbouw dienstige instrumenten ontstaan, maar ook – door een parallel verlopende ontwikkeling van wetenschap en techniek – de modernste en meest ingewikkelde instrumenten: machines, fabrieken, laboratoria en computers. Daarom is alles wat de arbeid dient, het hele instrumentarium – zoals dit bij het moderne peil van de techniek bestaat – het resultaat van de arbeid.
Dit gigantische en machtige instrumentarium – d.w.z. het geheel van de productiemiddelen, die in zekere zin synoniem geacht worden met “kapitaal” – is het resultaat van de arbeid en draagt de kentekenen van menselijke arbeid. Omdat in deze eeuw de techniek zo enorm ontwikkeld is, moet de mens, die het subject van de arbeid is, wil hij deze massa van aller-modernste instrumenten of productiemiddelen gebruiken, zich de kennis eigen maken van het resultaat van de arbeid van die mensen welke deze instrumenten hebben uitgevonden, ze deskundig en ordelijk vervaardigd en vervolmaakt hebben en dit nog doen. Arbeidsgeschiktheid, d.w.z. een vruchtbare deelname aan het moderne productieproces, vereist een steeds grotere voorbereiding en vooral een passend onderwijs. Zo is het passend dat ieder mens die aan dit productieproces deelneemt – ook al verricht hij een soort arbeid waarvoor geen aparte opleiding en speciale bekwaamheid vereist worden – toch in dit proces altijd het eigenlijke werkzame subject is, omdat al deze middelen, hoe volmaakt ze op zich ook zijn, alleen en zonder uitzondering instrumenten zijn die aan de arbeid van de mens onderworpen blijven.
Deze waarheid, die deel uitmaakt van de blijvende schat van de leer van de Kerk, moet steeds het volle licht krijgen als het gaat om de kwestie van het arbeidsbestel en het hele sociaal-economische systeem. De hoofdrol die in het productieproces aan de mens moet worden toegekend, de prioriteit van de mens boven de dingen, moet men duidelijk laten zien en naar voren brengen. Al wat onder het begrip “kapitaal” valt – als we dit woord in strikte zin willen interpreteren – is slechts een verzameling van dingen. Alleen de mens is, als subject van de arbeid en ongeacht welke arbeid hij verricht, een persoon. De consequenties van deze waarheid zijn van groot belang en van beslissende betekenis.