H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1981
LABOREM EXERCENS Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | Het conflict tussen arbeid en kapitaal in de moderne wereld | ||
► | Dimensies van het conflict |
In een volgend deel van deze beschouwingen wil ik deze zeer belangrijke vraagstukken meer gedetailleerd uiteenzetten door de voornaamste elementen van de kerkelijke leer op dit gebied in de herinnering terug te roepen. Maar eerst is het passend even te wijzen op de uiterst belangrijke ingewikkeldheid van de problemen onder welke die leer geleidelijk tot stand is gekomen in een bijzonder moeilijke tijd, het jaar namelijk waarin – met een enigszins symbolische betekenis – de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) werd gepubliceerd.
Het is bekend dat in de periode daarna, die nog niet beëindigd is, de arbeidskwestie gesteld is op basis van het conflict dat – in een nieuw waarin de industrie zich uitbreidde en tegelijk met deze ontwikkeling – ontbrand is tussen de groep van kapitaalkrachtigen en de groep van arbeiders, d.w.z. tussen de kleine maar uiterst invloedrijke groep van ondernemers, eigenaars of bezitters van productiemiddelen en de veel grotere groep van mensen die deze hulpmiddelen ontbeerden maar die alleen door hun arbeid aan dit productieproces deelnamen. Natuurlijk is dit conflict voortgekomen uit het feit dat de arbeiders door de belofte van hun arbeid hun werkkracht ter beschikking stelden van ondernemers die, geleid door het beginsel om zoveel mogelijk winst te maken, ernaar streefden het kleinst mogelijke loon te bedingen voor het door de arbeiders verrichte werk. Hierbij kwamen nog andere factoren die het mogelijk maakten de arbeid van de mensen uit te buiten, zoals het gebrek aan veiligheidsmaatregelen bij het werk en het gemis aan waarborgen voor de gezondheid en het leven van de arbeiders en hun gezinnen.
Dit conflict, door sommigen gezien als een sociaal-economisch conflict tussen groepen van burgers of “klassen”, is duidelijk naar voren getreden als een ideologisch conflict tussen het liberalisme, verstaan als de ideologie van het zogenaamde kapitalisme, en het marxisme, begrepen als de ideologie van het wetenschappelijk socialisme en communisme, dat beweert de tolk te zijn van de arbeiders en zelfs van alle proletariërs van de hele wereld. Zo is dat echte conflict tussen groepen arbeiders en groepen eigenaars van het kapitaal uitgegroeid tot een systematische strijd tussen groepen burgers of “klassen”; deze strijd wordt niet alleen met ideologische, maar ook en zelfs vooral met politieke middelen gevoerd. De geschiedenis van dit conflict is bekend; bekend zijn ook de eisen van beide partijen. Volgens de marxistische beginselleer, die steunt op de filosofie van Karl Marx en Friedrich Engels, is de strijd tussen de groepen burgers de enige weg om het in de maatschappij bestaande klassenonrecht op te heffen. Om deze leer in de praktijk te brengen moet eerst de collectieve regeling van productiemiddelen ingevoerd worden om zo, als deze middelen van privé-handen in de gemeenschap zijn overgeheveld, de menselijke arbeid te bevrijden van de uitbuiting waaraan hij gemakkelijk onderworpen wordt.
Dit is het doel van die strijd, die niet alleen met ideologische, maar ook met politieke middelen gevoerd wordt. Massa’s mensen, die zich als politieke partijen door de marxistische leer laten leiden, proberen het monopolie van de macht in iedere staat aan zich te trekken, en wel krachtens het beginsel van de dictatuur van het proletariaat en door op allerlei manieren, oproer en rellen niet uitgesloten, de gemoederen op te zwepen, met het doel om in die staten het privé-bezit van productiemiddelen af te schaffen en een collectief systeem in te voren. Volgens de voornaamste ideologen en leiders van deze enorme internationale beweging is de bedoeling van dit plan de sociale orde te veranderen en totaal om te keren en in de hele wereld het socialisme en uiteindelijk het communistische stelsel in te voeren.
Als ik dit uiterst belangrijke complex van problemen even aanstip, problemen die niet slechts denkbaar of theologisch zijn, maar werkelijk een soort structuur van het sociaal-economische, politieke en internationale leven van onze eeuw vormen, is het niet mogelijk en ook niet nodig alle kwesties afzonderlijk te bespreken, omdat ze algemeen bekend zijn, hetzij uit de vele overal circulerende geschriften, hetzij uit de ervaring. Maar uit het geheel van deze problematiek moet ik teruggaan naar de fundamentele kwestie van de menselijke arbeid, waarop mijn in deze encycliek vervatte beschouwingen voornamelijk gericht zijn. Bovendien is het duidelijk dat deze uiterst gewichtige kwestie, voor zover ze van de kant van de mens beoordeeld wordt – want deze kwestie raakt één van de voornaamste dimensies van zijn leven op aarde en zijn roeping – niet anders verklaard kan worden dan door rekening te houden met de hele context van de moderne situatie.