
H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1981
LABOREM EXERCENS Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | Arbeid en mens | ||
► | Arbeid in objectieve zin: de techniek |
In de industrie en in de landbouw is de arbeid van de mens tegenwoordig in veel gevallen niet meer hoofdzakelijk handenarbeid, omdat de arbeid van handen en spieren wordt geholpen door steeds meer geperfectioneerde machines en instrumenten. Wij zien dat niet alleen in de industrie, maar ook in de landbouw veranderingen zijn ingevoerd door de geleidelijke ontwikkeling van wetenschap en techniek. Historisch gezien heeft dit, als geheel genomen, grote wijzigingen in de beschaving veroorzaakt, vanaf het begin van het industriële tijdperk tot in onze tijd, waarin goederen vervaardigd worden met behulp van nieuwe technische hulpmiddelen als de elektronicatechniek of de in onze jaren ingevoerde micro-elektronica (microprocessors).
Hoewel het de schijn kan hebben dat het in het industriële proces de machine is die “werkt” – terwijl de mens ze alleen maar bedient, waarbij hij het functioneren ervan op verschillende manieren mogelijk maakt en helpt -, toch is het waar dat juist om deze reden de vooruitgang van de techniek aanleiding geeft om de kwestie van de menselijke arbeid opnieuw aan de orde te stellen. Zowel de eerste industrialisatie, die de zogenaamde arbeiderskwestie in het leven riep, als de erop volgende veranderingen in de bloeitijd van de grootindustrie en de gebeurtenissen daarna tonen heel duidelijk aan dat zelfs in een periode van steeds meer gemechaniseerde arbeid de mens zelf het subject van de arbeid blijft.
De ontwikkeling van de grootindustrie en van de verscheidene sectoren die ermee samenhangen, zelfs de meest moderne elektronicatechniek, vooral op het gebied van de miniaturisering, van de communicatiemiddelen en de telecommunicatie enz., laat zien van hoeveel belang de techniek, die door het menselijk vernuft voortgebrachte bondgenoot van de arbeid, is in de wisselwerking tussen het subject en het object van de arbeid (in de meest uitgebreide zin van het woord). Deze techniek, die ik hier niet zie als een vermogen of geschiktheid om te arbeiden, maar als een geheel van instrumenten die de mens bij zijn arbeid gebruikt, is ongetwijfeld een bondgenoot van de mens. Door de techniek wordt de groei van de arbeid begunstigd, vervolmaakt, versneld en vermenigvuldigd. Ze is een aansporing voor de steeds verder gaande wetenschap om de kwantiteit van arbeidsproducten te verhogen en om vele hiervan ook kwalitatief te verbeteren. Maar het komt ook soms voor dat de techniek in plaats van bondgenoot van de mens bijna zijn vijand wordt, zoals wanneer de mechanisering van het werk de mens “verdringt”, door alle persoonlijk plezier in de arbeid en de prikkel tot creativiteit en verantwoordelijkheid weg te nemen, of wanneer ze veel arbeiders van hun vroegere werkgelegenheid berooft of, door te grote verheerlijking van de machine, de mens tot slaaf ervan maakt.
Als dus de Bijbelse woorden “onderwerp de aarde”, die van het begin af aan tot de mens gericht zijn, zo begrepen worden dat ze op de hele moderne industriële en postindustriële tijd van toepassing zijn, sluiten ze ongetwijfeld ook een relatie met de techniek in, d.w.z. met het geheel van de machines en instrumenten dat de vrucht is van de arbeid van het menselijk verstand en een historische bevestiging van de heerschappij van de mens over de natuur.
Het huidige tijdperk van de menselijke geschiedenis, vooral van bepaalde gemeenschappen, heeft terecht de waarde en het belang van de techniek naar voren gebracht als een primaire en machtige factor voor de economische vooruitgang; maar tegelijkertijd zijn met de groei van deze techniek wezenlijke vragen opgekomen – en deze blijven voortdurend opkomen – die betrekking hebben op de menselijke arbeid met het oog op het subject ervan, dat de mens zelf is. Deze vragen hebben een bijzonder gewicht met betrekking tot thema’s en strijdvragen van ethische en ethisch sociale aard. Daarom vormen deze vragen een voortdurende uitdaging voor allerlei commissies, voor staten en hun regeringen, voor systemen en internationale organen; ze vormen ook een uitdaging voor de Kerk zelf.