H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1981
Landarbeid brengt grote moeilijkheden met zich mee, zoals voortdurende lichamelijke inspanning, die soms de krachten volledig sloopt, en een geringschatting, waardoor deze arbeid zo door de gemeenschap beoordeeld wordt dat de landbouwers zich in een tweederangs positie in de maatschappij teruggedrongen voelen en velen van hen daarom overhaast van het land naar de steden vluchten, helaas ook daar in levensomstandigheden die de menselijke waardigheid nog veel meer naar beneden halen. Hier moeten bovendien aan toegevoegd worden het gemis aan aangepaste beroepsscholing en aan geschikt materiaal, het voortwoekerende streven naar louter eigen belangen of het individualisme, en objectief onrechtvaardige toestanden. In sommige ontwikkelingslanden worden miljoenen mensen gedwongen om de landerijen van anderen te bewerken en worden ze uitgebuit door grootgrondbezitters zonder enige hoop dat zij zelf ooit ook maar het kleinste stukje grond in eigendom zullen krijgen. Er is een gebrek aan middelen om de landbouwer en zijn gezin in ouderdom of ziekte of werkloosheid wettig te beschermen. Lange dagen van zware lichamelijke arbeid worden met een schraal loon betaald. Eigenaars laten hun akkers die bebouwd zouden kunnen worden, braak liggen; wettige eigendomsrechten op kleine akkers die al jarenlang bebouwd worden, – welke rechten aan de grond vastzitten –, worden met voeten getreden of allerminst verdedigd tegen de “landhonger” van enkelingen of kleine groepjes mensen die meer macht hebben. Maar ook in de economisch ontwikkelde landen, waar het onderzoek en de resultaten van de technologie of de politieke macht van de staat zelf de landbouw enorm sterk ontwikkeld hebben, kan het recht op arbeid geschonden worden als de landbouwer de mogelijkheid geweigerd wordt om deel te nemen aan de plannen en besluiten die zijn activiteit betreffen, of als hun het recht niet gegund wordt om vrije verenigingen te stichten met het oog op een rechtvaardige sociale, culturele en economische vooruitgang van de boerenbevolking.
Derhalve zijn in veel gevallen noodzakelijke radicale en dringende veranderingen vereist, zodat aan de landbouw – en aan de landbouwers zelf – de hun toekomende achting bewezen wordt als de basis van een gezonde economie binnen de vooruitgang van de sociale gemeenschap als geheel. Daarom moet de waardigheid van de arbeid verkondigd en bevorderd worden, van iedere arbeid, en vooral van de landarbeid, waardoor de mens op zo welsprekende wijze de als geschenk van God ontvangen aarde “onderwerpt” en zijn “heerschappij” over de wereld van het zichtbare bevestigt.