Paus Pius XI - 29 juni 1931
Een staatsopvatting, die de jongere generaties volledig en zonder uitzondering van de eerste jaren tot de volwassen leeftijd opeist, is voor een katholiek niet verenigbaar met de katholieke leer, en zelfs niet met het natuurlijk recht van het gezin. Onverenigbaar met de katholieke leer is voor een katholiek de bewering, dat Kerk en paus zich moeten beperken tot de uiterlijke godsdienstige praktijken (Mis en sacramenten), en dat het overige van de opvoeding geheel en al aan de staat toekomt.
De dwalingen en valse leerstellingen, die wij tot hier toe gesignaleerd en betreurd hebben, hebben zich in het verloop van deze laatste jaren reeds meermalen vertoond; maar, gelijk een ieder weet, zijn wij - met Gods hulp - nooit tekort geschoten in onze apostolische plicht om er de aandacht op te vestigen en er tegenover te stellen het rechtmatig beroep op de zuivere katholieke leer en op de onschendbare rechten van de Kerk van Jezus Christus en de door Zijn goddelijk Bloed verloste zielen.
Maar niettegenstaande het oordeel, de verwachtingen en ingevingen, die ons van verschillende zijden, ook van zeer aanzienlijke personen, toekwamen, zijn wij nooit tot een formele en uitdrukkelijke veroordeling willen overgaan; zelfs zijn wij zo ver gegaan, dat wij van onze kant een naast elkaar bestaan en samenwerking mogelijk achtten en ook bevorderden, wat anderen ontoelaatbaar voorkwam. Wij hebben zo gehandeld, omdat wij meenden, of liever: er naar verlangden, dat de mogelijkheid zou open blijven om tenminste nog te twijfelen of wij niet te doen hadden met overdreven en sporadische beweringen en handelingen van personen met niet voldoende representatief karakter, in één woord met beweringen en handelingen, die, voor zover ze te veroordelen waren, eerder op rekening kwamen van personen en omstandigheden dan van een werkelijke en echte programverklaring.
De jongste gebeurtenissen en de beweringen, die hierop de voorbereiding waren, er mee gepaard gingen en er een commentaar op vormden, ontnemen ons de gewenste mogelijkheid, en - zo moeten wij wel zeggen, en daarom spreken wij het ook uit - men is katholiek alleen maar door doopsel en met naam, in tegenspraak met de eisen, welke die naam stelt, en met de doopverplichtingen, als men een program aanvaardt en afwikkelt, dat in zijn leer en richtlijnen zozeer in tegenstelling staat met de rechten van de Kerk van Jezus Christus en van de zielen; een program, dat de Katholieke Actie miskent, bestrijdt en vervolgt, juist datgene wat de Kerk en haar opperhoofd, gelijk algemeen bekend is, als het dierbaarste en kostbaarste bezit. En nu vraagt gij ons, eerbiedwaardige broeders, wat nu verder te denken en te oordelen, in het licht van wat vooraf gaat, over een eedsformule, die zelfs aan kinderen, jongens en meisjes, de plicht oplegt om zonder bedenking verordeningen op te volgen, die - wij hebben het toch gezien en beleefd - tegen alle waarheid en rechtvaardigheid in kunnen voorschrijven de hand te leggen op rechten van de Kerk en van de zielen, rechten die uit zichzelf reeds heilig en onschendbaar zijn; om met de inzet van alle krachten, ja tot bloedvergieten toe, de zaak van een revolutie te dienen, die aan de Kerk en aan Jezus Christus de jeugd ontrukt, en die haar jeugdige aanhangers opvoedt tot haat, gewelddadigheid en oneerbiedigheid de persoon van de paus zelfs niet uitgezonderd - gelijk de jongste gebeurtenissen nog overtuigender bewezen hebben.
Als de vraag in deze termen gesteld moet worden, dan is er van katholiek, en zelfs van louter menselijk standpunt uit beschouwd onvermijdelijk maar één enkel antwoord - en wij, eerbiedwaardige broeders, wij bevestigen slechts het antwoord, dat gij uzelf reeds gegeven hebt - zulk een eed, gelijk hij daar ligt, is niet geoorloofd.