7 december 1965
De leiding van de priesters moet daarom zó zijn, dat zij niet hun eigen belang zoeken, maar dat van Jezus Christus. Vgl. Fil. 2, 21 Zij moeten streven naar samenwerking met de leken en zich onder hen gedragen naar het voorbeeld van de Meester, die gekomen is onder de mensen, “niet om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20, 18). Eerlijk moeten de priesters de waardigheid van de leken en het eigen aandeel van de leken in de zending van de Kerk erkennen en bevorderen. Ook moeten zij de rechtmatige vrijheid die aan iedereen in de aardse stad toekomt, ten volle eerbiedigen. Laten zij graag met de leken overleggen, broederlijk rekening houden met hun wensen, en hun ervaring en competentie op de verschillende gebieden van de menselijke activiteit erkennen om samen met hen de tekenen van de tijd te kunnen verstaan. Door de geesten te beproeven of ze uit God zijn Vgl. 1 Joh. 4, 1 , moeten zij in een geest van geloof de velerlei genadegaven van de leken, zowel de eenvoudige als de hogere gaven, trachten te ontdekken en deze met vreugde erkennen en met ijver hoger trachten op te voeren. Onder de gaven Gods, die men overvloedig bij de gelovigen aantreft, verdient een bijzondere zorg de roeping van velen tot een hoger geestelijk leven. Eveneens moeten zij bepaalde taken ten dienste van de Kerk met vertrouwen aan de leken overlaten, hun hierbij de nodige vrijheid van handelen en armslag geven en hen zelfs suggereren om ook uit eigen initiatief activiteiten te ondernemen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 37
Tenslotte staan de priesters te midden van de leken om allen te brengen tot de eenheid van de liefde, “elkaar hartelijk beminnend met broederlijke genegenheid en elkaar hartelijk beminnend met broederlijke genegenheid en elkaar overtreffend in eerbetoon” (Rom. 12, 10). Het is daarom hun taak om tussen mensen met verschillende mentaliteit zulk een harmonie te scheppen, dat niemand in de gemeenschap van de gelovigen zich buitengesloten voelt. Zij zijn de verdedigers van het algemeen welzijn, waarvoor zij in naam van de bisschop hebben te zorgen, en tevens zijn zij de krachtige verdedigers van de waarheid om te voorkomen dat de gelovigen heen en weer geslingerd worden door de vlagen van allerlei opvattingen. Vgl. Ef. 4, 14 In het bijzonder worden hun aanbevolen degenen, die van de sacramenten zijn vervreemd of misschien zelfs her geloof hebben prijsgegeven, en zij zullen niet nalaten hen als goede herders op te zoeken.
Overeenkomstig de richtlijnen aangaande het oecumenisme Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964) zullen zij aandacht schenken aan de broeders, die niet in volledige kerkelijke gemeenschap met ons leven.
Tenslotte moeten hun ook ter harte gaan allen, die Christus niet als hun verlosser erkennen.
De gelovigen van hun kant moeten zich goed bewust zijn van hun plichten jegens de priesters en hen daarom als hun herders en vaders met kinderlijke liefde tegemoet treden. Ook zullen zij de zorgen van hun priesters delen en hun zoveel mogelijk tot steun zijn door gebed en metterdaad om hen zo te helpen, gemakkelijker de moeilijkheden te overwinnen en hun taken met meer succes te vervullen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 37