7 december 1965
Alle priesters delen, samen met de bisschoppen, zó in één en hetzelfde priesterschap en ministerie van Christus, dat de eenheid zelf van wijding en zending een hiërarchische gemeenschap van hen met het episcopaat noodzakelijk maakt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 Deze gemeenschap brengen zij nu en dan treffend tot uitdrukking door de liturgische concelebratie; en bij de viering van de eucharistische bijeenkomst belijden zij hun verbondenheid met de bisschoppen. Zie de zgn. Constitutio Ecclesiastica Apostolorum, XVIII: De priesters zijn de mede-ingewijden en de medestrijders van de bosschoppen (ed. Th. Schermann, Die Allgemeine Kirchenordnung, I, Paderborn 1914, blz. 26; A. Harnach, Die quellen der sog. Apostolischen Kirchenordnung, Texte und Untersuchungen, II, 5, blz. 13, n. 18 en 19); Pseudo-Hieronymus, De bisschoppen deelgenoten van de geheimen (ed. A. W. Kalff, Würzburg, 1937, blz 45) Vgl. H. Isidorus van Sevilla, De ecclesiasticis Officiis. c. VII: Want zij hebben de leiding van de Kerk van Christus, en bij de voltrekking van het Sacrament van het goddelijk Lichaam en Bloed zijn zij de deelgenoten van de bisschoppen, en zo ook bij het onderricht aan het volk en in het predikambt” (P.L. 83, 787) De bisschoppen hebben dus in de priesters vanwege de gave van de Heilige Geest, die dezen bij de heilige wijding is gegeven, hun aangewezen helpers en raadgevers bij het heilig dienstwerk en bij hun taak om het volk Gods te onderrichten, te heiligen, te leiden. Vgl. Apostolische Vader, Didascalia Apostolorum. II, 28, 4 (ed. F. X. Funk, blz. 108) Vgl. Apostolische Vader, Constitutiones Apostolorum (1 jan 400). II, 28, 4; II, 34 3 (t.a.p., blz. 109 en 117). Dit vinden wij reeds vanaf de oudste tijden van de Kerk nadrukkelijk bevestigd in de liturgische documenten, wanneer ze voor de wijdeling God plechtig smeken om de uitstorting van “de geest van genade en raad om het volk met een zuiver hart te kunnen helpen en besturen” Vgl. Apostolische Vader, Constitutiones Apostolorum (1 jan 400). VIII, 16, 4 (ed. F X. Funk, I, blz. 522, 13) zie Epitome Const. Apost., VI. (t.a.p. II, blz. 80, 3-4); Testamentum Domini: ... schenk hem de Geest van genade, van raad en grootmoedigheid, de geest van het priesterschap... om uw volk te helpen en te leiden door zijn werk, met heilige vrees en met een zuiver hart (vert. J. E. Rahmani, Mainz 1899, blz. 69). Insgelijks in Trad. Apost. (ed. B. Botte, La tradition apostolique, Münster i. W. 1963, blz. 20)., zoals in de woestijn de geest van Mozes werd meegedeeld aan zeventig wijze mannen Vgl. Num. 11, 16-25 , “van wier hulp hij zich bediende om de geweldige massa van het volk gemakkelijk te kunnen besturen.” Pontificale Romanum, “De Priesterwijding”, de Prefatie; deze woorden staan reeds in het Sacramentarium Leonianum, het Sacramentarium Gelasianum en het Sacramentarium Gregorianum. Soortgelijke uitdrukkingen vindt men ook in de oosterse Liturgieën: Zie Trad. Appost.: “...Zie neer op deze uw dienaar en schenk hem de geest van genade en raad om de priesters te helpen en uw volk te leiden met een zuiver hart, zoals gij hebt neergezien op uw uitverkoren volk en Mozes hebt bevolen, oudsten te kiezen, die Gij vervuld hebt met uw Geest, de Geest, die Gij aan uw dienaar hebt geschonken (uit de oude Latijnse vertaling van Verona, ed. B. Botte, La tradition apostolique de S. Hippolyte, Essai de reconstruction Münster i. W. 1963, blz. 20) Vgl. Apostolische Vader, Constitutiones Apostolorum (1 jan 400). VIII, 16, 4 (ed. F. X. Funk, I, blz. 522, 16-17) Epist. Const. Apost. VI (ed. F. X. Funk, II, blz. 80, 5-7); Testamentum Domini (vert. I. E. Rahmani, Mainz 1899, blz. 69); Euchologium Serapionis, XXVII (ed. F. X. Funk, Didasca;ia et Constitutiones, II, blz. 190, lin 1-7); Ritus Orientalium, II, Würzburg 1863, blz 161). Van de Vaders kan men citeren Theodorus van Mopsueste, In 1 Tim. 3, 8 (ed. Swete, II, blz 119-121); Theodoretus, Questiones in Numeros, VXIII: P.G. 80, 372b. Vanwege deze gemeenschap in hetzelfde priesterschap en dezelfde bediening moeten de bisschoppen de priesters beschouwen als hun broeders en vrienden Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 en moeten zij hun stoffelijk en vooral hun geestelijk welzijn naar vermogen behartigen. Want het zijn de bisschoppen, die de zware verantwoordelijkheid dragen voor de heiligheid van hun priesters. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Bij gelegenheid van de 100e sterfdag van de H. Pastoor van Ars, Sacerdotii Nostri primordia (1 aug 1959), 59 Vgl. H. Paus Pius X, Apostolische Exhortatie, Over de heiligheid van de priesters, Haerent animo - Ad Clerum (4 aug 1908) Laten zij daarom alle zorg besteden aan de voortdurende vorming van hun priestercollege. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 15-16 Laten zij graag luisteren naar hun advies en hierom zelfs vragen, en met hen overleggen omtrent de eisen van het pastorale werk en omtrent het welzijn van het diocees. Tot verwezenlijking van dit doel moet er een commissie of senaat H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Magnesiërs, Epistula ad Magnesios. 6, 1: “Ik spoor u hiertoe aan: beijvert u, alles te doen in de eendracht van God, terwijl de bisschop voorzit in de plaats van God en de priesters in plaats van de senaat der apostelen en aan de mij zo dierbare diakens de dienst van Jezus Christus is toevertrouwd, die vóór de eeuwen bij de Vader was en aan het eind (der tijden) is verschenen” (ed. F. X. Funk, I, 195) (vertaling volgens D. Fransen o.f.m., De Apostolische Vaders, Hilversum 1941, blz. 110-111) H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Trallia, Epistula ad Trallianos. 3, 1: “Maar evenzo moeten allen eerbied hebben voor de diakens als voor Jezus Christus gelijk ook voor de bisschop als afbeelding van de vergadering der apostelen. Buiten dezen is er van een Kerk geen sprake” (t.a.p. blz. 204: vert. Fransen, a.w., blz. 116) H. Hieronymus, In Isaiam. II 3 (P.L. 24, 61 A): “Ook wij hebben in de Kerk onze senaat, de vergadering van de priesters”. van priesters zijn, die het priestercollege vertegenwoordigt. Deze zal functioneren op een wijze die is aangepast aan de moderne omstandigheden en behoeften Het bestaande recht kent reeds het kathedraal kapittel als “de senaat en de raad” van de bisschop (Kerkelijk Wetboek, c. 391), of waar dit ontbreekt, een raad van diocesane consultoren (zie Kerkel. Wetb. cc. 423-428). Het is echter gewenst om deze instellingen zo te wijzigen, dat zij beter voldoen in de huidige omstandigheden en noden. Het is duidelijk, dat de genoemde raad, waarover gesproken wordt in het Decreet Christus Dominus van 28 oktober 1965 over het herderlijk behoren en die alleen tot taak heeft de bestudering van de problemen omtrent de pastorale werkzaamheden. Vgl. Apostolische Vader, Didascalia Apostolorum. Over de priesters als raadgevers van de bisschoppen vindt men nog gegevens hier: II, 28, 4 (ed. F. X. Funk, I, blz. 208) Vgl. Apostolische Vader, Constitutiones Apostolorum (1 jan 400). eveneens: II, 28, 4 (ed. F. X. Funk, I, blz. 109) Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Magnesiërs, Epistula ad Magnesios. 6, 1 (ed. F. X. Funk, I, 194) Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Trallia, Epistula ad Trallianos. 3, 1 (ed. F.X. Funk, I, 204) Vgl. Origenes van Alexandrië, Contra Celsum. 3, 30: De priesters zijn raadgevers of “bouleutai” (P.G. 11, 957d-960a). en in een vorm en volgens normen, door het recht vast te stellen, en hij zal met zijn adviezen voor de bisschop bij het bestuur van het diocees een krachtige steun moeten zijn.
De priesters van hun kant moeten voor ogen houden, dat de bisschoppen de volheid van het wijdingssacrament bezitten en daarom in hen het gezag van Christus, de opperste Herder, eerbiedigen. Zij moeten dus in oprechte liefde en gehoorzaamheid achter hun bisschop staan. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de priesters en de vastenpredikers van Rome (1 mrt 1965), 7. A.A.S. 57 (1965) 326. Deze priesterlijke gehoorzaamheid, bezield door een verlangen tot samenwerking, is gebaseerd op het feit dat de priesters delen in de bisschoppelijke bediening, zoals hun dit gegeven wordt door het wijdingssacrament en de canonieke zending. Vgl. Apostolische Vader, Constitutiones Apostolorum (1 jan 400). VIII, 47, 39: De priesters... mogen niets ondernemen zonder het oordeel van de bisschop, want hij is het, aan wie het volk van de Heer is toevertrouwd en die verantwoording voor hun zielen zal hebben af te leggen (ed. F. X. Funk, blz. 577).
De eenheid van de priesters met de bisschoppen is tegenwoordig noodzakelijker dan ooit, omdat in onze tijd door verschillende oorzaken de apostolische initiatieven niet alleen de meest gevarieerde vormen moeten aannemen, maar ook verder moeten reiken dan de grenzen van één parochie of één diocees. Geen enkele priester kan daarom alleen en als het ware op zichzelf zijn zending naar behoren vervullen, maar hij kan dit slechts in samenwerking met de andere priesters onder de leiding van hen, die de Kerk besturen.