7 december 1965
De bedienaars van de sacramentele genade komen tot een innige vereniging met Christus, Verlosser en Herder, door het vruchtbaar ontvangen van de sacramenten, vooral door de veelvuldige biecht, die, als ze wordt voorbereid door een dagelijks gewetensonderzoek, een krachtig middel is voor de zo noodzakelijke bekering van het hart tot de Vader van barmhartigheid. In het licht van het geloof, gevoed door de lezing van de heilige Schrift, kunnen zij in alles wat in het leven voorvalt, ijverig de tekenen van Gods wil en de stuwing van zijn genade trachten te ontdekken en zo steeds meer open staan voor de plichten van hun zending, die zij in de Heilige Geest hebben aanvaard. Een prachtig voorbeeld van deze openheid vinden zij altijd in de heilige Maagd Maria, die zich onder de leiding van de Heilige Geest geheel heeft toegewijd aan het geheim van de Verlossing der mensen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 65 De priesters moeten haar, die de Moeder is van de eeuwige Hogepriester en de Koningin der apostelen, en die de steun is bij hun dienstwerk, met een kinderlijke liefde en godsvrucht vereren en liefhebben.
Willen de priesters hun bediening getrouw kunnen vervullen, dan moeten zij veel werk maken van een dagelijks onderhoud met Christus de Heer bij het bezoek aan het heilig Sacrament en van een persoonlijke verering van de Eucharistie. Laten zij ook graag tijd nemen voor geestelijke afzondering en grote waarde hechten aan geestelijke leiding. Op allerlei wijzen, vooral door het inwendig gebed, dat zo heilzaam is gebleken in de ervaring, en door diverse gebedsvormen, volgens ieders persoonlijke voorkeur, zoeken en vragen de priesters dringend aan God de echte geest van aanbidding, waardoor zij samen met hun gelovigen zich innig kunnen verenigen met Christus, de Middelaar van het nieuwe Verbond, en zo als Gods aangenomen kinderen kunnen roepen: “Abba, Vader” (Rom. 8, 15)