7 december 1965
Het is inderdaad Christus die zich van zijn dienaars bedient om voortdurend in de wereld de wil van zijn Vader te verwezenlijken door de Kerk, en daarom blijft altijd het beginsel en de bron van de eenheid in hun leven. De priesters zullen daarom tot deze eenheid geraken door zich met Christus te verenigen in het kennen van de wil van de Vader en in het wegschenken van zichzelf voor de hun toevertrouwde gelovigen. Vgl. 1 Joh. 3, 16 Zo zullen zij, door de Goede Herder te vertegenwoordigen, juist in de uitoefening van de herderlijke liefde de band van priesterlijke volmaaktheid vinden, die eenheid schept tussen hun leven en hun activiteit. Deze herderlijke liefde H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 123, 5: P.L. 35, 1967; “Het is een taak van liefde, de kudde van de Heer te leiden” vindt allereerst haar oorsprong in het eucharistisch offer, dat daarom het middelpunt en de wortel is van heel het leven van de priester, zodat het priesterleven zich beijvert te weerspiegelen wat op het offeraltaar plaats heeft. Dit is echter niet mogelijk zonder dat de priesters steeds dieper in het geheim van Christus doordringen door het gebed.
Willen zij de eenheid van hun leven ook correct verwezenlijken, dan moeten zij al hun initiatieven beschouwen in het licht van Gods wil Vgl. Rom. 12, 2 en zich afvragen in hoever deze initiatieven in overeenstemming zijn met de normen van de evangelische zending van de Kerk. Want de trouw jegens Christus is onafscheidelijk verbonden met de trouw jegens zijn Kerk. De herderlijke liefde vraagt daarom dat de priesters, wil hun arbeid niet vergeefs zijn Vgl. Gal. 2, 2 , altijd werken in nauwe verbondenheid met de bisschoppen en met hun medebroeders in het priesterschap. Aldus zullen de priesters de eenheid van hun leven vinden in de eenheid zelf van de zending van de Kerk, en zó zullen zij verenigd blijven met hun Heer en door Hem met de Vader in de Heilige Geest, zodat zij met troost vervuld kunnen worden en hun blijdschap overvloedig kan zijn. Vgl. 2 Kor. 7, 4