7 december 1965
AD GENTES DIVINITUS Over de missie-activiteit van de Kerk |
|||
► | De missionarissen |
Ofschoon op iedere leerling van Christus de plicht rust om naar vermogen het geloof te verbreiden 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17, roept Christus de Heer toch altijd uit zijn leerlingen degenen, die Hij zelf wil, om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden voor de prediking aan de volken Vgl. Mc. 3, 13. v . Daarom legt Hij door de Heilige Geest, die zijn gaven uitdeelt zoals Hij het wil, tot welzijn van allen Vgl. 1 Kor. 12, 11 de roeping tot missionaris in het hart van bepaalde mensen en verwekt Hij tevens in de Kerk Instituten Onder "Instituten" worden verstaan ordes, congregaties, instellingen en verenigingen, die in de missies werkzaam zijn, die de taak van de evangelisatie, waarmee heel de Kerk belast is, als hun specifieke taak op zich nemen.
Want een bijzondere roeping hebben degenen, die een goede natuurlijke aanleg bezitten, geschikt zijn door talenten en begaafdheid en bereid om het missiewerk ter hand te nemen Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 69-71 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Bij gelegenheid van de 800e verjaardag van de onafhankelijkheid van Portugal, Saeculo Exeunte Octavo (13 juni 1940), 29. A.A.S. 32 (1940) 256 (Eccl. Doc. 0123, n.29) Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 20; dit geldt voor allen, mensen uit eigen land en vreemdelingen, priesters, religieuzen en leken. Gezonden door het wettig gezag gaan zij in geloof en gehoorzaamheid uit naar hen, die nog verwijderd leven van Christus; zij worden afgezonderd voor het werk, waartoe zij zijn geroepen Vgl. Hand.13, 2 als dienaars van het Evangelie, "opdat de heidenen een welgevallige offerande zouden worden, gewijd door de Heilige Geest" (Rom. 15, 16).
Maar aan Gods roepstem moet de mens zó beantwoorden, dat hij, zonder te rade te gaan bij vlees en bloed Vgl. Gal. 1, 16 , zich geheel en al bindt aan het werk van het Evangelie. Dit antwoord kan de mens niet geven zonder de stuwing en de kracht van de Heilige Geest. De gezondene immers treedt in in het leven en de zending van Hem, die "zichzelf ontledigd heeft door het bestaan van een dienstknecht op zich te nemen" (Fil. 2, 7). Hij moet derhalve bereid, zijn, heel zijn leven lang trouw te blijven aan zijn roeping, zichzelf te verloochenen en te verzaken aan alles, wat hij tot dan toe het zijne mocht noemen, en alles voor allen te worden. Vgl. 1 Kor. 9, 22 .
Bij de verkondiging van het Evangelie onder de volken moet hij met vrijmoedigheid het geheim van Christus openbaar maken, wiens heraut hij is, zodat hij in Hem de moed heeft, zó te spreken als zijn plicht is Vgl. Ef. 6, 19. v. Vgl. Hand. 4, 31 en zich niet schaamt voor de ergernis van het kruis. Het voorbeeld volgend van zijn Meester, die zachtmoedig en nederig van hart is, moet hij tonen, dat zijn juk zacht is en zijn last licht. Vgl. Mt. 11, 29. v. . Door een echt evangelisch leven Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 25-26, in groot geduld, in lankmoedigheid, goedheid, ongeveinsde liefde, (2 Kor. 6, 6) moet hij, zo nodig ten koste van zijn leven, getuigenis afleggen van zijn Heer. Hij zal God om kracht en sterkte smeken en zo ondervinden, dat zware beproevingen en bittere armoede een bron kunnen zijn van grote vreugde Vgl. 2 Kor. 8, 2 . Hij zij ervan overtuigd, dat de gehoorzaamheid de karakteristieke deugd is van een dienaar van Christus, die de mensheid heeft verlost door zijn gehoorzaamheid.
Willen de verkondigers van het Evangelie de genadegave, die in hen is, niet verwaarlozen, dan moeten zij zich van dag tot dag in hun denken vernieuwen Vgl. 1 Tim. 4, 14 Vgl. Ef. 4, 23 Vgl. 2 Kor. 4, 16 . De ordinarissen en oversten van hun kant moeten de missionarissen op geregelde tijden bijeenroepen om hun de gelegenheid te geven, zich te versterken in de hoop van hun roeping en hun apostolisch dienstwerk te vernieuwen; eventueel zullen tot dit doel geschikte huizen worden opgericht.
De toekomstige missionaris moet door een bijzondere geestelijke en zedelijke vorming op deze verheven taak worden voorbereid. Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 21 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 21 Bij de vorming van de priester-missionarissen moet ook rekening worden gehouden met de bepalingen van het decreet "Optatatam Totius" van het Tweede Vaticaans Concilie over de priesteropleiding. Hij moet immers een geest hebben van initiatief, doorzettingsvermogen om zijn plannen uit te voeren, standvastigheid in moeilijkheden, geduld en zielesterkte bij eenzaamheid, afmatting en mislukking. Met openheid en een ruim hart zal hij de mensen tegemoet treden; met bereidwilligheid de hem toevertrouwde taken op zich nemen, zich edelmoedig aanpassen ook aan de hem vreemde gewoonten van de volken en aan de wisselende omstandigheden; in een geest van eensgezindheid en onderlinge liefde zal hij zijn medewerking verlenen aan zijn collega's en aan allen, die zich wijden aan hetzelfde werk, zodat zij samen met de gelovigen in navolging van de apostolische gemeenschap één van hart en één van ziel zijn Vgl. Hand. 2, 42 Vgl. Hand. 4, 32 . Deze innerlijke gesteltenissen moeten reeds in de vormingstijd ijverig worden aangekweekt en ontwikkeld en door een geestelijk leven worden geadeld en gevoed. Bezield met een levend geloof en een onwankelbare hoop, moet de missionaris een man zijn van gebed; hij moet diep doordrongen zijn van een geest van kracht, liefde en bezonnenheid Vgl. 2 Tim. 1, 7 ; hij moet leren, in alle omstandigheden zichzelf genoeg te zijn Vgl. Fil. 4, 11 ; in een geest van offervaardigheid moet hij het sterven van Jezus in zichzelf meedragen, opdat het leven van Jezus werkzaam wordt in hen, tot wie hij wordt gezonden Vgl. 2 Kor. 4,10. vv ; met grote zielenijver moet hij graag alles en zichzelf daarbij over hebben voor de mensen Vgl. 2 Kor. 12, 15 , zodat hij "door de dagelijkse uitoefening van zijn bediening groeit in de liefde tot God en de naaste" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 41. Zo zal hij, met Christus gehoorzaam aan de wil van de Vader, diens zending voortzetten onder het hiërarchisch gezag van de Kerk en meewerken aan het heilsmysterie.
"Zij, die naar de verschillende volken worden gezonden, moeten als goede dienaars van Christus doortrokken zijn van de beginselen van het geloof en de goede leer" (1 Tim. 4, 6); zij zullen deze vooral putten uit de H. Schrift door dieper door te dringen in het geheim van Christus, wiens herauten en getuigen zij moeten zijn.
Daarom moeten alle missionarissen, priesters, broeders, zusters en leken, ieder overeenkomstig zijn mogelijkheden, worden voorbereid en gevormd om opgewassen te zijn tegen de eisen van toekomstige arbeid Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 2 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 21. Vanaf het eerste begin moet hun doctrinaire vorming zó worden opgezet, dat ze zowel op de universaliteit van de Kerk als op de verscheidenheid van de volken is gericht. Dit geldt voor alle vakken, die behoren tot de voorbereiding op hun dienstwerk, en ook voor de andere wetenschappen, die voor hen van nut kunnen zijn om een algemene kennis op te doen van volken, culturen en godsdiensten, en dit niet alleen met het oog op het verleden, maar ook op het heden. Wie immers naar een ander volk wil gaan, moet hoge waardering hebben voor het erfgoed, de taal en de gewoonten van dat volk. De toekomstige missionaris dient zich heel bijzonder toe te leggen op de missiologie, d.w.z. hij moet de leer en de richtlijnen van de Kerk omtrent de missieactiviteit leren kennen; hij moet weten, welke wegen de Evangelieverkondigers in de loop van de eeuwen hebben gevolgd; eveneens moet hij op de hoogte zijn van de huidige situatie van de missies en van de methodes, die men tegenwoordig het meest doeltreffend acht Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 22 Decreet van de Congregatie voor de Voortplanting van het geloof van 20 mei 1923: A.A.S. 15 (1923) 369-370 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Bij gelegenheid van de 800e verjaardag van de onafhankelijkheid van Portugal, Saeculo Exeunte Octavo (13 juni 1940), 28 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 21 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 16.
Ofschoon heel deze opleiding gedragen behoort te worden door een pastorale bewogenheid, moet toch een speciale en goed gerichte apostolische vorming worden gegeven zowel theoretisch als praktisch.Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 19-21 Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Over het religieuze leven, Sedes Sapientiae (31 mei 1956). A.A.S. 48 (1956) 354-365 (Eccl. Doc. 0788).
Een zo groot mogelijk aantal van broeders en zusters moet een degelijke opleiding en voorbereiding ontvangen in de catechetiek om met nog meer vrucht te kunnen deelnemen aan het apostolaat.
Ook zij, die slechts tijdelijk een taak vervullen in het missiewerk, moeten een aangepaste vorming krijgen.
Al deze soorten van opleiding moeten in de missielanden zelf zo worden aangevuld, dat de missionarissen een grondige kennis opdoen van de geschiedenis, de sociale structuur en de gewoonten van de verschillende volken, en dat zij een inzicht krijgen in de moraal, de godsdienstige leer en in de eigenlijke inhoud van de voorstellingen, die deze volken volgens hun heilige tradities hebben over God, wereld en mens. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 59-60. De talen moeten zij zo beheersen, dat zij er zich vlot en correct van kunnen bedienen en zó gemakkelijker toegang krijgen tot de geest en het hart van de mensen. Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 23 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 21 Bovendien moeten zij behoorlijk worden ingeleid in de bijzondere pastorale noden.
Sommigen onder hen moeten een nog meer gespecialiseerde opleiding ontvangen aan instituten voor missiologie of aan andere faculteiten of universiteiten om met meer succes speciale functies te kunnen vervullen.Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 11 en door hun wetenschap de andere missionarissen van dienst te kunnen zijn bij het missiewerk, dat vooral in onze tijd zoveel moeilijkheden met zich meebrengt, maar ook zoveel mogelijkheden biedt. Bovendien is het zeer gewenst, dat de regionale bisschoppenconferenties een aantal van dergelijke deskundigen tot hun beschikking hebben om van hun kennis en ervaring te kunnen profiteren bij de eisen, die aan hun ambt worden gesteld. Ook moeten er experts aanwezig zijn voor het benutten van de techniek en van de publiciteitsmiddelen, waarvan allen het belang hoog moeten aanslaan.
Ofschoon dit alles volstrekt noodzakelijk is voor iedereen, die naar de missie wordt gezonden, kan het feitelijk door afzonderlijke personen zeer moeilijk worden verwezenlijkt. Omdat ook het missiewerk zelf door individuele personen niet kan volbracht worden, zoals uit de ervaring blijkt, hebben zij zich op grond van een gemeenschappelijke roeping verenigd in instituten om daarin gezamenlijk een doelmatige vorming op te doen en dit werk in naam van de Kerk en in opdracht van het hiërarchisch gezag uit te voeren. Deze instituten hebben sinds vele eeuwen de last van de dag en de hitte gedragen, hetzij door zich volledig, hetzij door zich in beperkte mate aan het missiewerk te wijden. Vaak heeft de H. Stoel hun uitgestrekte gebieden ter missionering toevertrouwd, waarin zij voor God een nieuwe volk hebben samengebracht, nl. een plaatselijke Kerk met eigen herders. De kerken, die zij door hun zwoegen en zelfs door hun bloed hebben gesticht, zullen zij met hun ijver en ervaring blijven dienen door er in broederlijke samenwerking met anderen de zielzorg uit te oefen of bijzondere taken te vervullen voor het algemeen welzijn.
Soms zullen ze voor een gehele streek bepaalde meer dringende werkzaamheden op zich nemen, bijv. de evangelisatie van groepen of volken, die om speciale redenen misschien de boodschap van het. Evangelie nog niet ontvangen of deze tot nu toe hebben afgewezen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 10. waar sprake is over bijzondere diocesen, persoonlijke prelaturen en dergelijke.
Zo nodig moet zij bereid zijn om degenen, die zich slechts tijdelijk aan het missiewerk wijden, door hun ervaring te vormen en te helpen.
Op grond van dit alles en omdat er nog altijd veel volken zijn, die tot Christus gebracht moeten worden, blijven die instituten hoogst noodzakelijk.