7 december 1965
De Heer Jezus heeft reeds vanaf het begin "tot zich geroepen, die Hij zelf wilde, en er twaalf aangesteld om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken" (Mc. 3, 13-14) Vgl. Mt. 10, 1-42 . Zo werden de apostelen de kiem van het nieuwe Israël en tevens de oorsprong van de heilige Hiërarchie. Toen vervolgens de Heer door zijn dood en verrijzenis eenmaal in zichzelf de geheimen van ons heil en van het algeheel herstel had voltrokken en bekleed was met alle macht in de hemel en op aarde Vgl. Mt. 28, 18 , heeft Hij, vóór zijn hemelvaart Vgl. Hand. 1, 4-8 zijn Kerk gesticht als het heilssacrament, en de apostelen uitgezonden over de gehele wereld, zoals Hij zelf gezonden was door de Vader Vgl. Joh. 20, 21 . Hij gaf hun de opdracht: "Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en leert hen te onderhouden alles, wat Ik u bevolen heb" (Mt. 28, 19, v.). "Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden; maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden" (Mc. 16, 15, v.). Daarom rust op de Kerk de plicht, het geloof en het heil van Christus te verbreiden, zowel op grond van het uitdrukkelijk bevel, dat van de apostelen is overgegaan op de orde der bisschoppen, bijgestaan door de priesters, in eenheid met de opvolger van Petrus, die de opperherder is van de Kerk, alsook op grond van het leven, dat Christus aan zijn ledematen meedeelt: "van Hem uit voltrekt, samengevoegd en samen gehouden door allerlei stuttende geledingen, d.i. door de werking, die ieder deel is toegemeten, het gehele Lichaam de lichaamsgroei tot opbouw van zichzelf in liefde" (Ef. 4, 16). De zending van de Kerk wordt dus volvoerd door de activiteit, waardoor zij, in gehoorzaamheid aan Christus' bevel en gestuwd door de genade en de liefde van de Heilige Geest, ten volle tegenwoordig komt bij alle mensen of volken om hen door het voorbeeld van haar leven en door haar prediking, door de Sacramenten en de andere genademiddelen te brengen tot het geloof, de vrijheid en de vrede van Christus, en hun zo een onbelemmerde en veilige toegang te geven tot de volledige deelname aan het Christusmysterie.
Omdat deze zending de voortzetting is en de ontplooiing, door de geschiedenis heen, van de zending van Christus zelf, die gezonden werd om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen, moet de Kerk onder de stuwing van de Geest van Christus ook de weg van Christus gaan, de weg nl. van armoede, gehoorzaamheid, dienstbaarheid en zelfopoffering tot aan de dood, die Hij door zijn verrijzenis heeft overwonnen. Want in deze hoop zijn alle apostelen hun weg gegaan; zij hebben door veel offers en lijden aangevuld, wat aan de kwellingen van de Christus ontbreekt ten bate van zijn Lichaam, dat de Kerk is Vgl. Kol. 1, 24 . Dikwijls ook was het bloed van de Christenen een zaad Tertullianus, Apologeticum. 50, 13 (P.L. 1, 534; CChr. 1, 171).
Deze taak, die moet worden vervuld door de orde der bisschoppen, met de opvolger van Petrus aan het hoofd, en wel door het gebed en de medewerking der gehele Kerk, is altijd dezelfde, overal en in iedere situatie, al kan de uitvoering ervan naar gelang van de omstandigheden verschillend zijn. De verschillen, die men in deze activiteit van de Kerk bespeurt, vloeien dus niet voort uit de innerlijke aard van haar zending, maar uit de omstandigheden, waarin deze wordt uitgeoefend.
Deze omstandigheden nu hangen af van de Kerk of van de volken, de groeperingen of de mensen, naar wie de zending uitgaat. Want al bezit de Kerk uiteraard alle heilsmiddelen in hun volheid, toch handelt zij niet altijd en niet terstond overeenkomstig deze middelen, en zij kan dit ook niet, maar haar activiteit, die gericht is op de verwezenlijking van Gods plan, kent beginstadia en ontwikkelingsgraden; soms heeft de Kerk zelfs na een gelukkig aanvangssucces een teruggang te betreuren, of blijft zij halverwege staan in een toestand van ontoereikendheid. En wat betreft de mensen, de groeperingen en de volken, de Kerk kan hen slechts geleidelijk aan bereiken en doordringen en hen zo tenslotte opnemen in de katholieke volheid. Natuurlijk moeten aan iedere situatie of toestand geëigende activiteiten en aangepaste hulpmiddelen beantwoorden.
De bijzondere initiatieven, waarmee de Kerk haar evangeliepredikers belast, wanneer dezen uitgaan over de gehele wereld en de opdracht uitvoeren om het Evangelie te prediken en de Kerk te planten te midden van de volken of groeperingen, die nog niet in Christus geloven, worden gewoonlijk "missies" genoemd. Deze worden uitgeoefend door de missieactiviteit, en meestal in bepaalde gebieden, die door de heilige Stoel zijn erkend. Het specifieke doel van deze missieactiviteit is de evangelieprediking en het planten van de Kerk onder de volken of groeperingen, waar zij nog geen wortel heeft geschoten Reeds S. Thomas van Aquino spreekt van de apostolische taak om de Kerk te vestigen: H. Thomas van Aquino, Sententia Libri Ethicorum. I, dist. 16, q. 1, a. 2 ad 2 en ad 4; a. 3 sol H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 43, a. 7, ad 6 H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 106, a. 4, ad 4 Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 16.30 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 74 Paus Pius XII, Toespraak, Tot de directeuren van de Pauselijke missiegenootschappen (30 apr 1939) Paus Pius XII, Toespraak, Tot de directeuren van de Pauselijke missiegenootschappen (24 juni 1944). A.A.S. 36 (1944) 210 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de landeigen geestelijkheid (29 juni 1948). A.A.S. 40 (1948) 374 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 22-24 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 15 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 4-5 Vgl. H. Paus Paulus VI, Homilie, "Wie zijn dat?" - bij de Heiligverklaring van de Martelaren van Oeganda, "Hi, qui amicti" (18 okt 1964) Zowel de Pausen als de Vaders en de schrijvers van de scholastiek spreken dikwijls over de uitbreiding van de Kerk: H. Thomas van Aquino, In expositio in Evangelii Mattheus. 16, 28 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de missiecongregaties, Sancta Dei Civitas (3 dec 1880), 1 Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 9 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 65. Zo moeten als vrucht van het woord Gods overal ter wereld voldoende landeigen particuliere Kerken worden gevestigd, die met eigen krachten zijn uitgerust en tot volle rijpheid komen. Deze moeten een eigen hiërarchie bezitten, één met het gelovige volk, en voorzien zijn van aan die volken aangepaste middelen voor het leiden van een volledig christelijk leven, en zo moeten zij hun bijdrage leveren tot het welzijn der gehele Kerk. Het voornaamste middel voor deze vestiging is de prediking van het Evangelie van Jezus Christus, waartoe de Heer zijn leerlingen heeft uitgezonden over de gehele wereld, opdat de mensen, herboren door het woord van God Vgl. 1 Pt. 1, 23 , door het Doopsel zouden worden opgenomen in de Kerk, die als het lichaam van het mensgeworden Woord gevoed wordt en leeft door het woord Gods en het eucharistisch Brood Vgl. Hand. 2, 42 .
Deze missieactiviteit van de Kerk kent verschillende stadia, die elkaar soms kruisen: vooreerst het begin of de vestiging, daarna het nieuwe leven of de groeiperiode. Hiermee echter is de missieactiviteit van de Kerk niet ten einde; maar de reeds gevestigde particuliere kerken houden de taak, deze activiteit voort te zetten en het Evangelie te verkondigen aan ieder, die nog buiten de Kerk staat.
Bovendien ondergaan de groeperingen, waaronder de Kerk leeft, ten gevolge van verschillende oorzaken niet zelden diepgaande veranderingen, waaruit geheel nieuwe situaties kunnen ontstaan. De Kerk moet zich dan de vraag stellen, of deze situaties haar missieactiviteit opnieuw vereisen. Verder zijn de omstandigheden soms van die aard, dat ze de rechtstreekse en spoedige prediking van het Evangelie een tijdlang onmogelijk maken. In dit geval kunnen en moeten de missionarissen met geduld, met tact en tevens met groot vertrouwen minstens door liefde en goedheid getuigen voor Christus en zo de weg voor de Heer bereiden en Hem enigermate tegenwoordig doen zijn.
Hieruit blijkt, dat de missieactiviteit in diepste wezen uit de aard zelf van de Kerk voortvloeit. Ze verbreidt het heilbrengend geloof van de Kerk, ze verbreedt en vervolmaakt haar katholieke eenheid, ze wordt gesteund door haar apostoliciteit, ze is een verwezenlijking van de collegiale geest van de Hiërarchie, ze legt getuigenis af van de heiligheid van de Kerk, verbreidt en stimuleert die. De missieactiviteit onder de heidenen is dus iets anders dan de pastorale werkzaamheid onder de gelovigen en dan het werk tot hereniging van de christenen. Toch hangen deze beide heel nauw samen met de missiearbeid van de Kerk Onder het begrip "missieactiviteit" vallen zakelijk, zoals blijkt, ook die delen van Latijns-Amerika, waarin geen eigen hiërarchie, geen volwassen christelijk leven en geen voldoende evangelieprediking bestaat. Of deze gebieden door de H. Stoel in feite als missiegebieden worden beschouwd, is geen zaak van het Concilie. Daarom wordt omtrent het verband tussen het begrip missieactiviteit en bepaalde gebieden met opzet gezegd, dat deze activiteit "meestal" wordt uitgeoefend in bepaalde door de H. Stoel erkende gebieden; want de verdeeldheid van de christenen doet afbreuk aan de heilige zaak van de evangelieprediking aan alle mensen 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 1 en belemmert velen het toetreden tot het geloof. Zo zijn ten gevolge van de noodzakelijkheid van de missie alle gedoopten geroepen, zich aan een te sluiten tot één kudde om zo eensgezind tegenover de heidenen getuigenis te kunnen afleggen voor Christus, hun Heer. En zolang zij nog niet ten volle kunnen getuigen van hun eenheid in het geloof, moeten zij tenminste bezield zijn van een wederzijdse hoogachting en liefde.
De tijd van de missieactiviteit ligt dus tussen de eerste komst van de Heer en zijn tweede komst, waarbij de Kerk uit de vier windstreken als een oogst zal verzameld worden in het Koninkrijk Gods (Mt. 24, 31) Apostolische Vader, Onderwijs van de Twaalf Apostelen, Didachè. 10, 5 (Funk I, p. 32). Want voordat de Heer komt, moet de Blijde Boodschap verkondigd worden onder alle volkeren Vgl. Mc. 13, 10 .
De missieactiviteit is niets anders en niets minder dan de openbaring of Epifanie en de vervulling van Gods plan in de wereld en in haar geschiedenis, waarin God door de missie de heilsgeschiedenis zichtbaar verwezenlijkt. Door het woord van de prediking en de viering van de Sacramenten, waarvan de H. Eucharistie het middelpunt en het hoogtepunt is, stelt de missie Christus, de bewerker van het heil, tegenwoordig. Al wat er aan waarheid en genade bij de heidenen reeds werd gevonden door een verborgen aanwezigheid Gods, wordt door de missie gezuiverd van verkeerde elementen en aan Christus, de bron van dat alles, teruggegeven; Hij vernietigt het rijk van de duivel en bant de velerlei boosheid van de zonde uit. Hierdoor blijft al het goede, dat in het hart en de geest van de mensen of in de eigen riten en culturen van de volken reeds in kiem aanwezig is, niet alleen behouden, maar wordt ook genezen, geadeld en voltooid tot eer van God, tot beschaming van de duivel en tot geluk van de mens 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17 H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. 19, 17: P.L. 41, 646 Instructie van de Congregatie tot Voortplanting van het geloof, Collectanea I, n. 135, p. 42. Zo is de missieactiviteit gericht op haar eschatologische volheid Origenes van Alexandrië, Preken over Lucas, In Lucam Homilia. XXI: G.C.S. Orig. IX, 136, 21 v.: Volgens Origenes moet het Evangelie worden gepredikt vóór de voleinding van deze wereld Origenes van Alexandrië, In Mattheum Homiliae. 39: XI, 75, 25 vv.; 76, 4 v. Origenes van Alexandrië, Homilie over Jeremias, In Jeremiae Hom.. III, 2: VIII, 308, 29 v. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 106, a. 4, ad 4; door haar immers wordt het volk Gods uitgebreid volgens de maat en de tijd, die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld Vgl. Hand. 1, 7 , dit volk, dat het profetische woord had vernomen: "Kies ruime plaats voor uw tent, span wijd uw tentdoeken uit! Wees niet karig!" (Jes. 54, 2) Vgl. H. Hilarius van Poitiers, Instructio Psalmorum. 14: P.L. 9, 301 Vgl. H. Eusebius van Caesarea, In Isaiam. 54, 2-3: P.G. 24, 462-463 Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, In Isaiam. V, cap. 54, 1-3: P.G. 70, 1193. Door haar neemt het mystieke Lichaam toe tot de gehele omvang van de volheid van de Christus Vgl. Ef. 4, 13 , en wordt de geestelijke tempel, waarin God in geest en waarheid wordt aanbeden Vgl. Joh. 4, 23 , hoger opgetrokken en gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl de sluitsteen Jezus Christus zelf is (Ef. 2, 20).
De Kerk moet in deze menselijke groeperingen aanwezig zijn door haar kinderen, die onder hen leven of tot hen gezonden worden. Want alle gelovigen, waar ter wereld ook, moeten door het voorbeeld van hun leven en het getuigenis van hun woord de nieuwe mens, waarmee zij in het doopsel zijn bekleed, en de kracht van de Heilige Geest, waardoor zij in het Vormsel zijn versterkt, zó naar buiten uitstralen, dat de anderen bij het zien van hun goede werken de Vader verheerlijken Vgl. Mt. 5, 16 , en meer oog krijgen voor de ware zin van het menselijk leven en voor de universele solidariteit tussen de mensen.
Om dit getuigenis voor Christus met vrucht te kunnen afleggen, moeten zij zich met die mensen verenigen door waardering en liefde, zich beschouwen als echt behorend tot de groep van de mensen, onder wie zij leven, en door de verschillende relaties en activiteiten van het menselijk bestaan deelnemen aan hun culturele en sociale leven. Zij moeten zich ook vertrouwd maken met hun nationale en godsdienstige tradities en zij moeten graag de kiemen van het Woord, die daarin verborgen liggen, trachten te ontdekken en er eerbied voor hebben. Tegelijkertijd echter moeten zij met aandacht de diepgaande evolutie volgen, die zich onder de volken voltrekt, en ernaar streven, dat de mensen van onze tijd, die maar al te zeer in beslag worden genomen door de moderne wetenschap en techniek, niet vervreemd raken van de goddelijke werkelijkheden, maar integendeel intenser gaan verlangen naar de door God geopenbaarde waarheid en liefde. Zoals Christus zelf het hart van de mensen heeft doorgrond om hen door een echt menselijk contact te brengen tot het goddelijk licht, zo moeten zijn leerlingen, diep doordrongen van de Geest van Christus, de mensen, onder wie zij leven, leren kennen om met hen in contact te treden en hen door een eerlijke en geduldige dialoog laten zien, wat voor rijkdommen God in zijn mildheid aan de volken heeft geschonken; tevens zullen zij trachten deze rijkdommen te belichten vanuit het Evangelie, ze van valse elementen te zuiveren en ze weer te brengen onder de heerschappij van God, de Verlosser.
Zij, die door de Kerk het geloof in Christus van God hebben ontvangen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17, zullen met liturgische plechtigheden in het catechumenaat worden opgenomen. Dit laatste is niet enkel een uiteenzetting van dogma's en geboden, maar een inleiding en een vormende voorbereiding op heel het christelijk leven gedurende een behoorlijke tijd, waardoor de leerlingen in contact komen met hun Leraar, Christus. De catechumenen zullen dus op passende wijze worden ingewijd in het heilsgeheim en in de praktijk van het evangelische leven, en zij zullen van tijd tot tijd door liturgische plechtigheden Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 64.65 worden ingeleid in het geloofsleven, het liturgische leven en het leven – in liefde van het volk Gods.
Vervolgens worden zij door de sacramenten van de christelijke initiatie ontrukt aan het machtsgebied van de duisternis Vgl. Kol. 1, 13 Vgl. Mt. 12, 28. voor de bevrijding uit de slavernij van de duivel en de duisternis de evangelieteksten Vgl. Joh. 8, 44. voor de bevrijding uit de slavernij van de duivel en de duisternis de evangelieteksten Vgl. Joh. 12, 31. voor de bevrijding uit de slavernij van de duivel en de duisternis de evangelieteksten Vgl. Joh. 3, 8 Vgl. Ef. 2, 1-2 zie verder de doopliturgie in het Rituale Romanum, ontvangen zij, met Christus gestorven, begraven en verrezen Vgl. Rom. 6, 4-11 Vgl. Kol. 2, 12-13 Vgl. 1 Pt. 3, 21-22 Vgl. Mc. 16, 16 , de Geest Vgl. 1 Tess. 3, 5-7 Vgl. Hand. 8, 14-17 , van het kindschap, en vieren zij samen met heel het volk Gods de gedachtenis van de dood en de verrijzenis des Heren.
Een herziening van de liturgie van de Vastentijd en de Paastijd is gewenst, zodat ze geschikt is om de catechumenen voor te bereiden op de viering van het Paasgeheim; want tijdens de plechtige viering hiervan worden zij door het Doopsel in Christus herboren.
Deze christelijke initiatie door het catechumenaat moet niet alleen het werk zijn van de catechisten of priesters, maar van heel de gemeenschap der gelovigen, in het bijzonder van peter en meter, zodat de catechumenen van het begin af aan het gevoel hebben, dat zij behoren tot het volk Gods. En omdat het leven van de Kerk apostolisch is, moeten de catechumenen ook leren, door het getuigenis van hun leven en het belijden van hun geloof actief mee te werken aan de prediking van het Evangelie en de opbouw van de Kerk.
De juridische status tenslotte van de catechumenen moet in het nieuwe kerkelijk wetboek duidelijk worden omschreven. Want zij zijn reeds verbonden met de Kerk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14, zij behoren reeds tot het gezin van Christus H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 11, 4: P.L. 35, 1476, en niet zelden leiden zij reeds een leven van geloof, hoop en liefde.
De Heilige Geest roept alle mensen door het zaad van het Woord en de prediking van het Evangelie tot Christus en wekt in hun hart de gehoorzaamheid van het geloof. En wanneer Hij hen, die in Christus geloven, in de doopvont doet herboren worden, voert Hij hen binnen in het éne volk Gods, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk" (1 Pt. 2, 9) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9.
Daarom moeten de missionarissen als Gods medewerkers Vgl. 1 Kor. 3, 9 zulke gemeenschappen van gelovigen vormen, dat deze een leven leiden, de roeping waardig, waarmee zij geroepen zijn Vgl. Ef. 4, 1 , en het drievoudig ambt, dat hun door God is toevertrouwd, nl het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt. Hierdoor wordt de christengemeenschap een teken van Gods aanwezigheid in de wereld. Want
De inrichting van de christengemeenschap moet vanaf het begin zó zijn, dat ze zelf zoveel mogelijk kan voorzien in haar behoeften.
Zulk een groep van gelovigen met de cultuurrijkdom van haar eigen stam moet diep geworteld zijn in het eigen volk. Er moeten gezinnen opbloeien met een evangelische geest Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.35.41, die een krachtige steun vinden in goede scholen. Er moeten verenigingen en organisaties worden opgericht. waardoor het lekenapostolaat heel de samenleving kan doordringen van een evangelische geest. Tenslotte moeten de katholieken van verschillende ritussen een grote liefde uitstralen voor elkaar. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 4. Onder de nieuwgedoopten moet ook de oecumenische geest worden gestimuleerd; zij moeten goed beseffen, dat hun broeders, die in Christus geloven, Christus' leerlingen zijn, herboren door het doopsel en met hen deelachtig aan de vele gaven van Gods volk. Naar gelang van de godsdienstige situatie moet er een oecumenische activiteit worden ontwikkeld, waarin de katholieken broederlijk samenwerken met hun gescheiden broeders volgens de normen van het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964), met uitsluiting van elke schijn, zowel van indifferentisme en verdoezeling als van ongezonde wedijver; hun samenwerking moet bestaan in een gemeenschappelijke belijdenis, voor zover deze aanwezig is, van hun geloof in God en in Jezus Christus ten overstaan van de heidenen, en verder moeten zij samenwerken op sociaal en technisch, en op cultureel en godsdienstig gebied. Laten zij vooral samenwerken omwille van Christus, hun gemeenschappelijke Heer: zijn naam moge hen verenigen! Deze samenwerking moet zich verder niet alleen beperken tot particulieren, maar moet zich, volgens het oordeel van de plaatselijke ordinaris, ook uitstrekken tot de Kerken of kerkelijke gemeenschappen en haar activiteiten.
De gelovigen, uit alle volken in de Kerk verenigd, zijn "noch door bestuur, noch door taal, noch door politieke instellingen van de andere mensen onderscheiden" Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 5: P.G. 2, 1173 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 38, en moeten daarom, terwijl zij voor God en Christus leven, de eerzame relaties met hun volk onderhouden. Als goede burgers moeten zij een waarachtige en daadwerkelijke vaderlandsliefde beoefenen, maar daarbij iedere vorm van rassendiscriminatie en overdreven nationalisme vermijden en de universele liefde tussen de mensen bevorderen.
Voor het bereiken van deze doeleinden zijn de leken, d.i. de gelovigen, die door het doopsel bij Christus ingelijfd, in de wereld leven, van grote betekenis en verdienen daarom bijzondere zorg. Zij zijn het immers, die, doordrongen van de geest van Christus, als een zuurdeeg aan de aardse werkelijkheden van binnenuit bezieling en oriëntering moeten geven, opdat deze zich steeds meer mogen ontwikkelen volgens de leer van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 32 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 5-7.
Het is echter niet voldoende, dat het christenvolk in een bepaald land aanwezig en georganiseerd is en er het apostolaat van het voorbeeld uitoefent. Het doel van die aanwezigheid en organisatie is: Christus door woord en daad te verkondigen aan de niet-christelijke medeburgers en dezen te helpen om tot de volledige aanvaarding van Christus te komen.
Voor de vestiging nu van de Kerk en de bloei van de christengemeenschap zijn verschillende bedieningen nodig, waarvoor God de roeping geeft in de gemeenschap zelf van de gelovigen en die door allen met grote zorg moeten worden omgeven en behartigd. Hiertoe behoren de functies van de priesters, de diakens en de catechisten en de Katholieke Actie. Ook de mannelijke en vrouwelijke religieuzen hebben de onmisbare taak om door gebed of door uiterlijke activiteit het Koninkrijk van Christus in de harten te vestigen en te versterken en het verder uit te breiden.
Met grote vreugde spreekt de Kerk haar dankbaarheid uit voor de onschatbare gave van de roeping tot het priesterschap, die door God is geschonken aan zoveel jonge mensen uit de volken, die nog maar pas tot het christendom zijn overgegaan. Want de Kerk schiet des te sterker wortel in een bepaalde menselijke groepering naargelang de verschillende gemeenschappen van gelovigen uit haar eigen milieu heilsbedienaren krijgen in de rijen van de bisschoppen, de priesters en de diakens, ten dienste van hun broeders, zodat de jonge Kerken geleidelijk komen tot een diocesane structuur met een eigen geestelijkheid.
Al wat dit Concilie heeft bepaald omtrent de roeping en de opleiding tot het priesterschap, moet nauwgezet in acht worden genomen bij een eerste vestiging van de Kerk en in de jonge Kerken. Bijzondere aandacht moet men schenken aan hetgeen gezegd wordt over het nauwe verband, dat er moet bestaan tussen de geestelijke en de doctrinaire en pastorale vorming, over het leiden van een evangelisch leven zonder daarbij uit te zijn op eigen voordeel of dat van de familie, over het cultiveren van een diepe zin voor het mysterie van de Kerk. Dit alles zal voor de priesters een uitstekende leerschool kunnen zijn om zich geheel te geven aan de dienst van het Lichaam van Christus en het werk van het Evangelie, om steeds de trouwe medewerkers te zijn van hun eigen bisschop en hun medebroeders collegiaal ten dienste te staan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 4.8.9.
Ter bereiking van dit algemene doel zal de gehele opleiding van de seminaristen in het teken staan van het heilsmysterie, zoals dit in de Schrift tot uitdrukking komt. Dit mysterie van Christus en van het menselijk heil moeten zij trachten te vinden en te beleven in de liturgie. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 17.
Deze algemene eisen van het Concilie omtrent de priesteropleiding, ook in pastoraal en praktisch opzicht Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 1, moeten samen gaan met het streven om zich aan te passen aan de bijzondere denk- en leefwijze van het eigen volk. Men moet dus de seminaristen openheid en feeling trachten bij te brengen voor de cultuur van hun eigen volk om die beter te leren kennen en te kunnen beoordelen. In de studie van filosofie en theologie moeten zij de verhouding leren zien van hun nationale traditie en godsdienst tot de christelijke godsdienst Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 16. Eveneens moet de priesteropleiding rekening houden met de pastorale behoeften van het betreffende gebied. De seminaristen moeten op de hoogte zijn van de geschiedenis, het doel en de methode van de missieactiviteit van de Kerk en ook van de bijzondere sociale, economische en culturele situatie van hun eigen volk. Zij moeten gevormd worden tot een oecumenische geest en goed worden voorbereid op een broederlijke dialoog met de niet-christenen.Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4. Voor dit alles is nodig, dat iedere kandidaat zijn studie voor het priesterschap zoveel mogelijk verricht in nauw contact met zijn eigen volk Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 14. Tenslotte moet hun ook de methode van een goed geregelde kerkelijke en zelfs van een economische administratie worden bijgebracht.
Bovendien moeten er geschikt priesters worden uitgekozen, die na enige pastorale praktijk hogere studies gaan maken aan universiteiten, ook in het buitenland, vooral in Rome en aan andere wetenschappelijke instituten, zodat zij als leden van de plaatselijke geestelijkheid de jonge Kerken met hun wetenschap en deskundigheid terzijde kunnen staan door het bekleden van meer belangrijke kerkelijke posten.
Waar de bisschoppenconferenties het wenselijk achten, moet de orde van het diaconaat opnieuw worden ingevoerd als een blijvende levensstaat overeenkomstig de Constitutie "Over de Kerk" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 29. Want het is goed, dat mannen, die een echt diaconaal dienstwerk verrichten door de verkondiging van het woord Gods als catechisten of door het geven van leiding aan verspreid liggende christengemeenschappen in naam van de pastoor en de bisschop, of door liefdebetoon in sociale of charitatieve arbeid, een bijzondere kracht ontvangen door de handoplegging, die een apostolische traditie is, en in een nauwere betrekking komen te staan tot het altaar, om zo door de sacramentele genade van het diaconaat hun dienstwerk met meer vrucht te kunnen vervullen.
Met eer moet ook vermeld worden de schare van hen, die zulke grote verdiensten hebben voor de heidenmissie, nl. de schare van mannelijke en vrouwelijke catechisten, die in een apostolische geest een moeizame, voortreffelijke en zo noodzakelijke bijdrage leveren voor de uitbreiding van geloof en Kerk.
Nu er in onze tijd zulk een gebrek is aan geestelijken voor de Evangelieprediking aan die enorme massa mensen en voor het herderlijk dienstwerk, is de taak van de catechisten van de hoogste betekenis. Daarom moet hun opleiding worden verbeterd en aangepast aan de culturele vooruitgang, zodat zij als waardevolle medewerkers van de priesters hun functie, die steeds nieuwe en zwaardere verplichtingen met zich meebrengt, met het beste resultaat kunnen vervullen.
Daarom zullen er meer diocesane en regionale scholen worden opgericht, waarin de toekomstige catechisten onderricht ontvangen in de katholieke leer, vooral op Bijbels en liturgisch gebied, en in de catechetische methode en de pastorale praktijk, en waarin zij een echt christelijke levenswijze Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 39 kunnen opdoen door een voortdurende toeleg op vroomheid en heiligheid van leven. Verder moeten er congressen of cursussen worden gehouden, waarin de catechisten geregeld een voortgezette theoretische en praktische scholing krijgen, die nuttig is voor hun dienstwerk en waarin hun geestelijk leven nieuw voedsel en nieuwe kracht ontvangt. Ook moet aan degenen, die zich geheel aan dit werk wijden, een passend bestaan en de nodige sociale zekerheid worden verschaft door een billijke salariëring Bedoeld zijn de zgn. "full-time catechisten".
Het is wenselijk, dat in de opleiding en het onderhoud van de catechisten op passende wijze wordt voorzien door bijzondere subsidies van de Congregatie tot voortplanting van het geloof. Is het nodig en mogelijk, dan zal een Werk voor de Catechisten worden opgericht.
Bovendien moeten de Kerken met dankbaarheid de edelmoedige arbeid waarderen van de hulp-catechisten wier steun zij eventueel nodig hebben. De hulp-catechisten gaan in hun gemeenschappen voor in het gebed en geven er onderricht. Aan hun doctrinaire en geestelijke vorming moet een behoorlijke zorg worden besteed. Verder is het gewenst, dat, waar dit geschikt kan, goed gevormde catechisten in een openbare liturgische plechtigheid de canonieke zending ontvangen, zodat zij bij het volk groter gezag genieten in hun werken voor het geloof.
Het werk van de vestiging der Kerk in een bepaalde mensengroepering komt tot een duidelijke afsluiting, wanneer de gemeenschap van gelovigen krachtig wortel heeft geschoten in het sociale leven, zich enigszins heeft aangepast aan de plaatselijke cultuur en zo een zekere stabiliteit en hechtheid heeft gekregen, wanneer ze nl. voorzien is van een eigen, zij het nog ontoereikende groep van landeigen priesters, religieuzen en leken, en wanneer zij de functies en instellingen bezit, die noodzakelijk zijn, wil het volk Gods zijn leven kunnen leiden en ontwikkelen onder het bestuur van de eigen bisschop.
In deze jonge Kerken moet het leven van het volk Gods tot rijpheid komen op alle gebieden van het christelijk leven, dat zich moet vernieuwen volgens de richtlijnen van dit Concilie: de groepen van gelovigen worden steeds meer bewust levende gemeenschappen van geloof, liturgie en liefde; de leken streven ernaar om door hun maatschappelijke en apostolische activiteit een orde van liefde en rechtvaardigheid te vestigen in de samenleving; van de publiciteitsmiddelen wordt een nuttig en verstandig gebruik gemaakt; de gezinnen worden door een echt christelijk leven een school van lekenapostolaat en een bron van roepingen tot het priester -en kloosterleven. Het geloof tenslotte is het voorwerp van een aangepast catechetisch onderricht, het wordt gevierd in een liturgie, die de volksaard aanspreekt; en door een wijze canonieke wetgeving doordringt het de gezonde menselijke instellingen en de plaatselijke gewoonten.
De bisschoppen moeten, samen met hun priestercollege, zich steeds meer afstemmen op Christus en de Kerk, en meevoelen en meeleven met de universele Kerk. De jonge Kerken moeten in nauwe gemeenschap blijven met de gehele Kerk, en zij moeten de elementen van haar traditie verbinden met haar eigen cultuur om zo als door een wisselwerking van krachten het leven van het mystieke Lichaam te verhogen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 9. Daarom moet men de theologische, psychologische en menselijke elementen cultiveren, die een bijdrage kunnen leveren tot het ontwikkelen van deze geest van gemeenschap met de universele Kerk.
Deze Kerken nu, die zeer dikwijls gelegen zijn in de armste delen van de wereld, hebben meestal nog een groot gebrek aan priesters en aan materiële hulpmiddelen. Daarom is een ononderbroken missieactiviteit van de gehele Kerk hoog nodig om hun de vereiste steun te verlenen vooral met het oog op de ontwikkeling van de plaatselijke Kerk en de uitbloei van het christelijk leven. Deze missieactiviteit moet haar hulp ook uitstrekken tot Kerken, die reeds lang bestaan, maar in een toestand van achteruitgang of verzwakking geraakt zijn.
Toch moeten deze Kerken komen tot een gemeenschappelijke pastorale aanpak en tot doelmatige initiatieven om het aantal roepingen voor de diocesane geestelijkheid en de religieuze instituten te doen toenemen, beter te selecteren en vruchtbaarder te ontwikkelen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 2, zodat zij geleidelijk in hun eigen behoeften kunnen voorzien en hulp kunnen verlenen aan anderen.
Omdat de particuliere Kerk een zo volmaakt mogelijk beeld moet zijn van de universele Kerk, moet zij er zich goed van bewust zijn, dat zij gezonden is ook tot de andere inwoners van dat gebied, die niet in Christus geloven, om door het getuigenis van het leven van de afzonderlijke gelovigen en van de gemeenschap als geheel een teken te zijn, dat hen heen wijst naar Christus.
Bovendien is de bediening van het woord noodzakelijk, wil het Evangelie alle mensen kunnen bereiken. De bisschop moet eerst en vooral een heraut van het geloof zijn, die nieuwe leerlingen tot Christus brengt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. Voor het goed vervullen van dit verheven ambt moet hij nauwkeurig op de hoogte zijn van de omstandigheden van zijn gelovigen en van datgene, wat zijn medeburgers nu eigenlijk denken over God. Daarbij moet hij terdege rekening houden met de velerlei veranderingen als gevolg van de urbanisatie, de migratie en de godsdienstige onverschilligheid.
De landeigen priesters moeten in de jonge Kerken het werk van de evangelisatie met élan aanpakken en daarbij actief samenwerken met de buitenlandse missionarissen met wie zij één priestercollege zullen vormen, verenigd onder het gezag van de bisschop; en dit niet alleen met het oog op de leiding van de gelovigen en de viering van de goddelijke eredienst, maar ook met het oog op de prediking van het Evangelie aan hen, die nog buiten de Kerk staan. Zij moeten zich bereid tonen en eventueel zich edelmoedig aanbieden aan hun bisschop voor het missiewerk in afgelegen en verwaarloosde gebieden van hun eigen diocees of in andere diocesen.
Met diezelfde ijver moeten ook bezield zijn de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en eveneens de leken ten opzichte van hun medeburgers, vooral de armen.
De bisschoppenconferenties zullen op bepaalde tijden cursussen laten geven, voor een Bijbelse, theologische, geestelijke en pastorale herscholing om zo bij alle veranderingen, die zich voordoen, aan de geestelijkheid de gelegenheid te bieden, zich vollediger op de hoogte te stellen van de theologische wetenschap en van de pastorale methodes.
Overigens moeten alle bepalingen van dit Concilie, vooral van het Decreet over de bediening en het leven van priesters, 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Presbyterorum Ordinis
Over het leven en dienst van de priester
(7 december 1965), trouw worden onderhouden.
Voor een goede uitvoering van dit missiewerk van de particuliere Kerk zijn geschikte medehelpers nodig, die bijtijds een vorming moeten ontvangen op een wijze, die aangepast is aan de omstandigheden van iedere Kerk. Omdat echter de mensen zich steeds meer in groepen aaneensluiten, is het ten zeerste aan te bevelen, dat de bisschoppenconferenties een gezamenlijk plan opstellen voor de dialoog met deze groepen. Zijn er echter in bepaalde streken groepen van mensen, die weerhouden worden van het katholiek geloof vanwege de bijzondere vorm, die de Kerk daar heeft aangenomen en waaraan zij zich niet kunnen aanpassen, dan is het gewenst, dat voor deze situatie bijzondere maatregelen worden getroffen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 10, waarin voor de vergemakkelijking van bijzondere pastorale activiteiten voor verschillende sociale groepen gesproken wordt over de oprichting van persoonlijke prelaturen, in zover een succesvol apostolaat dit vereist, in de hoop, dat eens alle christenen één gemeenschap kunnen vormen. Als de apostolische Stoel voor dit doel missionarissen ter beschikking heeft, dan zullen de afzonderlijke bisschoppen dezen naar hun diocesen ontbieden of hen met graagte aannemen en hun initiatieven krachtig steunen.
Met het oog op de bloei van deze missie-ijver bij de eigen mensen zouden de jonge Kerken zo spoedig mogelijk actief deel moeten nemen aan de universele zending van de Kerk, door eveneens missionarissen uit te zenden om overal ter wereld het Evangelie te verkondigen, al zouden zij zelf ook lijden aan priestergebrek. Want de gemeenschap met de universele Kerk zal in zekere zin haar voltooiing bereiken, wanneer ook zij daadwerkelijk deelnemen aan de missionering onder andere volken.