7 december 1965
Dit universele plan van God voor het heil van de mensheid wordt niet alleen maar verwezenlijkt in het verborgene, in de geest van de mensen, of door initiatieven, ook van godsdienstige aard, waarmee zij zelf op allerlei wijzen God zoeken, die zij al testend hopen te vinden, - Hij is immers niet ver van ieder van ons – Vgl. Hand. 17, 27 ; want deze initiatieven hebben licht en genezing nodig, ofschoon ze soms door een genadige beschikking van Gods Voorzienigheid beschouwd kunnen worden als een soort pedagogische aanzet, die voert tot de ware God, of als een voorbereiding op het Evangelie. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 18, 1: "Het Woord, dat bestaat bij God, door wie alles gemaakt is en die de mensheid altijd nabij was..." (P.G. 7, 932) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 6, 7: "De Zoon die vanaf het begin zijn schepsel ter zijde staat, openbaart aan allen de Vader, aan wie, wanneer en zoals de Vader het wil" (P.G. 7, 990) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 20, 6 en 7 ((P.G. 7, 1037) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Demonstratio Apostolica Praedicationis. n. 34 (Patr. Or. XII, 773; Sources chrétiennes 62, Paris 1958, p. 87) Vgl. H. Clemens van Alexandrië, Protreptikos. 112, 1 (GC. S. Clemens I, 79) Vgl. H. Clemens van Alexandrië, Stromateis. VI, 6, 44, 1 (GC. S. Clemens II, 453); 13, 106, 3 en 4 (GC. S. Clemens II, 485) Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, In het Aartsbisdom Ernakulam (India), Bij de viering van de eeuwfeesten van de Apostel Thomas en de H. Franciscus Xaverius (31 dec 1952). Voor de leer zelf Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16. Om nu de vrede, d.i. de gemeenschap tussen Hem en de mensen te vestigen, en onder de mensen, die zondaars zijn, een broederlijke verbondenheid tot stand te brengen, heeft God besloten, op een nieuwe en definitieve wijze binnen te treden in de geschiedenis der mensen: Hij heeft namelijk zijn Zoon gezonden in ons vlees om door Hem de mensen te ontrukken aan het machtsgebied van de duisternis en de Satan Vgl. Kol. 1, 13 Vgl. Hand. 10, 38 , en in Hem de wereld met zich te verzoenen Vgl. 2 Kor. 5, 19 . Hij heeft dus Hem, door wie Hij ook het heelal gemaakt heeft Vgl. Hebr. 1, 2 Vgl. Joh. 1, 3. 10 Vgl. 1 Kor. 8, 6 Vgl. Kol. 1, 16 , bestemd om Heer te zijn van al wat bestaat, om in Hem alles onder één Hoofd te brengen Vgl. Ef. 1, 10 .
Christus Jezus immers is in de wereld gezonden als de ware middelaar tussen God en de mensen. Omdat Hij God is, woont in Hem de gehele Volheid der Godheid lichamelijk (Kol. 2, 9), terwijl Hij volgens de menselijke natuur de nieuwe Adam is, en vol genade en waarheid (Joh. 1, 14), wordt aangesteld tot hoofd van de vernieuwde mensheid. Aldus is de Zoon van God de weg van de echte menswording gegaan om de mensen deelachtig te maken aan de goddelijke natuur; om onzentwil is Hij arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede (2 Kor. 8, 9). De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om zelf te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen, d.i. voor allen. (Mc. 10, 45). De heilige Vaders verklaren voortdurend, dat datgene, wat door Christus niet is aangenomen, ook niet is genezen Vgl. H. Athanasius van Alexandrië, Ep. ad Epictetum. 7 (P.G. 2b, 1060) Vgl. H. Cyrillus van Jeruzalem, Doopcatechese, Catechesi Battesimale. 4, 9 (P.G. 33, 465) Vgl. Marius Victorinus, Adv. Arium. 3, 3 (P.L. 8, 1101) Vgl. H. Basilius van Caesarea, Epistolae Canonice. 261, 2 (P.G. 32, 969) Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Brieven, Epistolae. 101 (P.G. 37, 181) Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Antirethicus, Adv. Apollin.. 17 (P.G. 45, 1156) Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Epistulae. 48, 5 (P.L. 16, 1153) Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. XXIII, 6 (P.L. 35, 1585); (CChr. 36, 236) Vgl. H. Augustinus, De Agon. Christum. 22, 24 (P.L. 40, 302): Bovendien toont hij op deze wijze, dat de Heilige Geest ons niet heeft verlost omdat Hij niet is mensgeworden Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, Adv. Nest.. I, 1 (P.G. 76, 20) Vgl. H. Fulgentius van Ruspe, Epist.. 17, 3, 5 (P.L. 65, 454) Vgl. H. Fulgentius van Ruspe, Ad Frasimundum. III, 21 (P.L. 65, 284: de tristitia et timore). Welnu, Christus heeft de volledige menselijke natuur aangenomen, zoals die is in ons arme en ellendige mensen, maar zonder de zonde Vgl. Hebr. 4, 15 Vgl. Hebr. 9, 28 . Want Christus, die door de Vader is geheiligd en in de wereld gezonden Vgl. Joh. 10, 36 , heeft van zichzelf gezegd: "De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijmaking bekend te maken, aan blinden, dat zij zullen zien" (Lc. 4, 18). En elders: "De mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was" (Lc. 19, 10).
Wat nu de Heer eenmaal heeft gepredikt of wat in Hem is voltrokken tot heil van de mensheid, moet worden verkondigd en verbreid tot aan het uiteinde der aarde (Hand. 1, 8), te beginnen met Jeruzalem Vgl. Lc. 24, 47 . Zo krijgt datgene, wat eenmaal volbracht is tot heil van allen, in de loop der tijden in allen zijn uitwerking.
De Kerk moet in deze menselijke groeperingen aanwezig zijn door haar kinderen, die onder hen leven of tot hen gezonden worden. Want alle gelovigen, waar ter wereld ook, moeten door het voorbeeld van hun leven en het getuigenis van hun woord de nieuwe mens, waarmee zij in het doopsel zijn bekleed, en de kracht van de Heilige Geest, waardoor zij in het Vormsel zijn versterkt, zó naar buiten uitstralen, dat de anderen bij het zien van hun goede werken de Vader verheerlijken Vgl. Mt. 5, 16 , en meer oog krijgen voor de ware zin van het menselijk leven en voor de universele solidariteit tussen de mensen.
Om dit getuigenis voor Christus met vrucht te kunnen afleggen, moeten zij zich met die mensen verenigen door waardering en liefde, zich beschouwen als echt behorend tot de groep van de mensen, onder wie zij leven, en door de verschillende relaties en activiteiten van het menselijk bestaan deelnemen aan hun culturele en sociale leven. Zij moeten zich ook vertrouwd maken met hun nationale en godsdienstige tradities en zij moeten graag de kiemen van het Woord, die daarin verborgen liggen, trachten te ontdekken en er eerbied voor hebben. Tegelijkertijd echter moeten zij met aandacht de diepgaande evolutie volgen, die zich onder de volken voltrekt, en ernaar streven, dat de mensen van onze tijd, die maar al te zeer in beslag worden genomen door de moderne wetenschap en techniek, niet vervreemd raken van de goddelijke werkelijkheden, maar integendeel intenser gaan verlangen naar de door God geopenbaarde waarheid en liefde. Zoals Christus zelf het hart van de mensen heeft doorgrond om hen door een echt menselijk contact te brengen tot het goddelijk licht, zo moeten zijn leerlingen, diep doordrongen van de Geest van Christus, de mensen, onder wie zij leven, leren kennen om met hen in contact te treden en hen door een eerlijke en geduldige dialoog laten zien, wat voor rijkdommen God in zijn mildheid aan de volken heeft geschonken; tevens zullen zij trachten deze rijkdommen te belichten vanuit het Evangelie, ze van valse elementen te zuiveren en ze weer te brengen onder de heerschappij van God, de Verlosser.
De Heilige Geest roept alle mensen door het zaad van het Woord en de prediking van het Evangelie tot Christus en wekt in hun hart de gehoorzaamheid van het geloof. En wanneer Hij hen, die in Christus geloven, in de doopvont doet herboren worden, voert Hij hen binnen in het éne volk Gods, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk" (1 Pt. 2, 9) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9.
Daarom moeten de missionarissen als Gods medewerkers Vgl. 1 Kor. 3, 9 zulke gemeenschappen van gelovigen vormen, dat deze een leven leiden, de roeping waardig, waarmee zij geroepen zijn Vgl. Ef. 4, 1 , en het drievoudig ambt, dat hun door God is toevertrouwd, nl het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt. Hierdoor wordt de christengemeenschap een teken van Gods aanwezigheid in de wereld. Want
De inrichting van de christengemeenschap moet vanaf het begin zó zijn, dat ze zelf zoveel mogelijk kan voorzien in haar behoeften.
Zulk een groep van gelovigen met de cultuurrijkdom van haar eigen stam moet diep geworteld zijn in het eigen volk. Er moeten gezinnen opbloeien met een evangelische geest Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.35.41, die een krachtige steun vinden in goede scholen. Er moeten verenigingen en organisaties worden opgericht. waardoor het lekenapostolaat heel de samenleving kan doordringen van een evangelische geest. Tenslotte moeten de katholieken van verschillende ritussen een grote liefde uitstralen voor elkaar. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 4. Onder de nieuwgedoopten moet ook de oecumenische geest worden gestimuleerd; zij moeten goed beseffen, dat hun broeders, die in Christus geloven, Christus' leerlingen zijn, herboren door het doopsel en met hen deelachtig aan de vele gaven van Gods volk. Naar gelang van de godsdienstige situatie moet er een oecumenische activiteit worden ontwikkeld, waarin de katholieken broederlijk samenwerken met hun gescheiden broeders volgens de normen van het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964), met uitsluiting van elke schijn, zowel van indifferentisme en verdoezeling als van ongezonde wedijver; hun samenwerking moet bestaan in een gemeenschappelijke belijdenis, voor zover deze aanwezig is, van hun geloof in God en in Jezus Christus ten overstaan van de heidenen, en verder moeten zij samenwerken op sociaal en technisch, en op cultureel en godsdienstig gebied. Laten zij vooral samenwerken omwille van Christus, hun gemeenschappelijke Heer: zijn naam moge hen verenigen! Deze samenwerking moet zich verder niet alleen beperken tot particulieren, maar moet zich, volgens het oordeel van de plaatselijke ordinaris, ook uitstrekken tot de Kerken of kerkelijke gemeenschappen en haar activiteiten.
De gelovigen, uit alle volken in de Kerk verenigd, zijn "noch door bestuur, noch door taal, noch door politieke instellingen van de andere mensen onderscheiden" Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 5: P.G. 2, 1173 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 38, en moeten daarom, terwijl zij voor God en Christus leven, de eerzame relaties met hun volk onderhouden. Als goede burgers moeten zij een waarachtige en daadwerkelijke vaderlandsliefde beoefenen, maar daarbij iedere vorm van rassendiscriminatie en overdreven nationalisme vermijden en de universele liefde tussen de mensen bevorderen.
Voor het bereiken van deze doeleinden zijn de leken, d.i. de gelovigen, die door het doopsel bij Christus ingelijfd, in de wereld leven, van grote betekenis en verdienen daarom bijzondere zorg. Zij zijn het immers, die, doordrongen van de geest van Christus, als een zuurdeeg aan de aardse werkelijkheden van binnenuit bezieling en oriëntering moeten geven, opdat deze zich steeds meer mogen ontwikkelen volgens de leer van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 32 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 5-7.
Het is echter niet voldoende, dat het christenvolk in een bepaald land aanwezig en georganiseerd is en er het apostolaat van het voorbeeld uitoefent. Het doel van die aanwezigheid en organisatie is: Christus door woord en daad te verkondigen aan de niet-christelijke medeburgers en dezen te helpen om tot de volledige aanvaarding van Christus te komen.
Voor de vestiging nu van de Kerk en de bloei van de christengemeenschap zijn verschillende bedieningen nodig, waarvoor God de roeping geeft in de gemeenschap zelf van de gelovigen en die door allen met grote zorg moeten worden omgeven en behartigd. Hiertoe behoren de functies van de priesters, de diakens en de catechisten en de Katholieke Actie. Ook de mannelijke en vrouwelijke religieuzen hebben de onmisbare taak om door gebed of door uiterlijke activiteit het Koninkrijk van Christus in de harten te vestigen en te versterken en het verder uit te breiden.