7 december 1965
Omdat de gelovigen een verscheidenheid van gaven bezitten Vgl. Rom. 12, 6 , moeten zij, ieder volgens zijn eigen mogelijkheden, middelen, gaven en bediening Vgl. 1 Kor. 3, 10 , samenwerken aan de zaak van het Evangelie. Derhalve moeten allen, of zij zaaien of maaien Vgl. Joh. 4, 37 , of zij planten of besproeien, één zijn Vgl. 1 Kor. 3, 8 om zo "vrij en elk volgens zijn plaats, mee te werken aan hetzelfde doel" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 18 en eensgezind hun krachten te wijden aan de opbouw van de Kerk.
Daarom moet de arbeid van de missionarissen en de hulpverlening van de andere Christenen zo worden opgezet en gebundeld, dat alles "in goede orde geschiedt" (1 Kor. 14, 40) over heel het terrein van de activiteit en de samenwerking op missiegebied.