7 december 1965
De toekomstige missionaris moet door een bijzondere geestelijke en zedelijke vorming op deze verheven taak worden voorbereid. Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 21 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 21 Bij de vorming van de priester-missionarissen moet ook rekening worden gehouden met de bepalingen van het decreet "Optatatam Totius" van het Tweede Vaticaans Concilie over de priesteropleiding. Hij moet immers een geest hebben van initiatief, doorzettingsvermogen om zijn plannen uit te voeren, standvastigheid in moeilijkheden, geduld en zielesterkte bij eenzaamheid, afmatting en mislukking. Met openheid en een ruim hart zal hij de mensen tegemoet treden; met bereidwilligheid de hem toevertrouwde taken op zich nemen, zich edelmoedig aanpassen ook aan de hem vreemde gewoonten van de volken en aan de wisselende omstandigheden; in een geest van eensgezindheid en onderlinge liefde zal hij zijn medewerking verlenen aan zijn collega's en aan allen, die zich wijden aan hetzelfde werk, zodat zij samen met de gelovigen in navolging van de apostolische gemeenschap één van hart en één van ziel zijn Vgl. Hand. 2, 42 Vgl. Hand. 4, 32 . Deze innerlijke gesteltenissen moeten reeds in de vormingstijd ijverig worden aangekweekt en ontwikkeld en door een geestelijk leven worden geadeld en gevoed. Bezield met een levend geloof en een onwankelbare hoop, moet de missionaris een man zijn van gebed; hij moet diep doordrongen zijn van een geest van kracht, liefde en bezonnenheid Vgl. 2 Tim. 1, 7 ; hij moet leren, in alle omstandigheden zichzelf genoeg te zijn Vgl. Fil. 4, 11 ; in een geest van offervaardigheid moet hij het sterven van Jezus in zichzelf meedragen, opdat het leven van Jezus werkzaam wordt in hen, tot wie hij wordt gezonden Vgl. 2 Kor. 4,10. vv ; met grote zielenijver moet hij graag alles en zichzelf daarbij over hebben voor de mensen Vgl. 2 Kor. 12, 15 , zodat hij "door de dagelijkse uitoefening van zijn bediening groeit in de liefde tot God en de naaste" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 41. Zo zal hij, met Christus gehoorzaam aan de wil van de Vader, diens zending voortzetten onder het hiërarchisch gezag van de Kerk en meewerken aan het heilsmysterie.