7 december 1965
Met grote vreugde spreekt de Kerk haar dankbaarheid uit voor de onschatbare gave van de roeping tot het priesterschap, die door God is geschonken aan zoveel jonge mensen uit de volken, die nog maar pas tot het christendom zijn overgegaan. Want de Kerk schiet des te sterker wortel in een bepaalde menselijke groepering naargelang de verschillende gemeenschappen van gelovigen uit haar eigen milieu heilsbedienaren krijgen in de rijen van de bisschoppen, de priesters en de diakens, ten dienste van hun broeders, zodat de jonge Kerken geleidelijk komen tot een diocesane structuur met een eigen geestelijkheid.
Al wat dit Concilie heeft bepaald omtrent de roeping en de opleiding tot het priesterschap, moet nauwgezet in acht worden genomen bij een eerste vestiging van de Kerk en in de jonge Kerken. Bijzondere aandacht moet men schenken aan hetgeen gezegd wordt over het nauwe verband, dat er moet bestaan tussen de geestelijke en de doctrinaire en pastorale vorming, over het leiden van een evangelisch leven zonder daarbij uit te zijn op eigen voordeel of dat van de familie, over het cultiveren van een diepe zin voor het mysterie van de Kerk. Dit alles zal voor de priesters een uitstekende leerschool kunnen zijn om zich geheel te geven aan de dienst van het Lichaam van Christus en het werk van het Evangelie, om steeds de trouwe medewerkers te zijn van hun eigen bisschop en hun medebroeders collegiaal ten dienste te staan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 4.8.9.
Ter bereiking van dit algemene doel zal de gehele opleiding van de seminaristen in het teken staan van het heilsmysterie, zoals dit in de Schrift tot uitdrukking komt. Dit mysterie van Christus en van het menselijk heil moeten zij trachten te vinden en te beleven in de liturgie. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 17.
Deze algemene eisen van het Concilie omtrent de priesteropleiding, ook in pastoraal en praktisch opzicht Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 1, moeten samen gaan met het streven om zich aan te passen aan de bijzondere denk- en leefwijze van het eigen volk. Men moet dus de seminaristen openheid en feeling trachten bij te brengen voor de cultuur van hun eigen volk om die beter te leren kennen en te kunnen beoordelen. In de studie van filosofie en theologie moeten zij de verhouding leren zien van hun nationale traditie en godsdienst tot de christelijke godsdienst Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 16. Eveneens moet de priesteropleiding rekening houden met de pastorale behoeften van het betreffende gebied. De seminaristen moeten op de hoogte zijn van de geschiedenis, het doel en de methode van de missieactiviteit van de Kerk en ook van de bijzondere sociale, economische en culturele situatie van hun eigen volk. Zij moeten gevormd worden tot een oecumenische geest en goed worden voorbereid op een broederlijke dialoog met de niet-christenen.Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4. Voor dit alles is nodig, dat iedere kandidaat zijn studie voor het priesterschap zoveel mogelijk verricht in nauw contact met zijn eigen volk Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 14. Tenslotte moet hun ook de methode van een goed geregelde kerkelijke en zelfs van een economische administratie worden bijgebracht.
Bovendien moeten er geschikt priesters worden uitgekozen, die na enige pastorale praktijk hogere studies gaan maken aan universiteiten, ook in het buitenland, vooral in Rome en aan andere wetenschappelijke instituten, zodat zij als leden van de plaatselijke geestelijkheid de jonge Kerken met hun wetenschap en deskundigheid terzijde kunnen staan door het bekleden van meer belangrijke kerkelijke posten.
Waar de bisschoppenconferenties het wenselijk achten, moet de orde van het diaconaat opnieuw worden ingevoerd als een blijvende levensstaat overeenkomstig de Constitutie "Over de Kerk" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 29. Want het is goed, dat mannen, die een echt diaconaal dienstwerk verrichten door de verkondiging van het woord Gods als catechisten of door het geven van leiding aan verspreid liggende christengemeenschappen in naam van de pastoor en de bisschop, of door liefdebetoon in sociale of charitatieve arbeid, een bijzondere kracht ontvangen door de handoplegging, die een apostolische traditie is, en in een nauwere betrekking komen te staan tot het altaar, om zo door de sacramentele genade van het diaconaat hun dienstwerk met meer vrucht te kunnen vervullen.