7 december 1965
De Heilige Geest roept alle mensen door het zaad van het Woord en de prediking van het Evangelie tot Christus en wekt in hun hart de gehoorzaamheid van het geloof. En wanneer Hij hen, die in Christus geloven, in de doopvont doet herboren worden, voert Hij hen binnen in het éne volk Gods, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk" (1 Pt. 2, 9) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9.
Daarom moeten de missionarissen als Gods medewerkers Vgl. 1 Kor. 3, 9 zulke gemeenschappen van gelovigen vormen, dat deze een leven leiden, de roeping waardig, waarmee zij geroepen zijn Vgl. Ef. 4, 1 , en het drievoudig ambt, dat hun door God is toevertrouwd, nl het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt. Hierdoor wordt de christengemeenschap een teken van Gods aanwezigheid in de wereld. Want
De inrichting van de christengemeenschap moet vanaf het begin zó zijn, dat ze zelf zoveel mogelijk kan voorzien in haar behoeften.
Zulk een groep van gelovigen met de cultuurrijkdom van haar eigen stam moet diep geworteld zijn in het eigen volk. Er moeten gezinnen opbloeien met een evangelische geest Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.35.41, die een krachtige steun vinden in goede scholen. Er moeten verenigingen en organisaties worden opgericht. waardoor het lekenapostolaat heel de samenleving kan doordringen van een evangelische geest. Tenslotte moeten de katholieken van verschillende ritussen een grote liefde uitstralen voor elkaar. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 4. Onder de nieuwgedoopten moet ook de oecumenische geest worden gestimuleerd; zij moeten goed beseffen, dat hun broeders, die in Christus geloven, Christus' leerlingen zijn, herboren door het doopsel en met hen deelachtig aan de vele gaven van Gods volk. Naar gelang van de godsdienstige situatie moet er een oecumenische activiteit worden ontwikkeld, waarin de katholieken broederlijk samenwerken met hun gescheiden broeders volgens de normen van het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964), met uitsluiting van elke schijn, zowel van indifferentisme en verdoezeling als van ongezonde wedijver; hun samenwerking moet bestaan in een gemeenschappelijke belijdenis, voor zover deze aanwezig is, van hun geloof in God en in Jezus Christus ten overstaan van de heidenen, en verder moeten zij samenwerken op sociaal en technisch, en op cultureel en godsdienstig gebied. Laten zij vooral samenwerken omwille van Christus, hun gemeenschappelijke Heer: zijn naam moge hen verenigen! Deze samenwerking moet zich verder niet alleen beperken tot particulieren, maar moet zich, volgens het oordeel van de plaatselijke ordinaris, ook uitstrekken tot de Kerken of kerkelijke gemeenschappen en haar activiteiten.
De gelovigen, uit alle volken in de Kerk verenigd, zijn "noch door bestuur, noch door taal, noch door politieke instellingen van de andere mensen onderscheiden" Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 5: P.G. 2, 1173 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 38, en moeten daarom, terwijl zij voor God en Christus leven, de eerzame relaties met hun volk onderhouden. Als goede burgers moeten zij een waarachtige en daadwerkelijke vaderlandsliefde beoefenen, maar daarbij iedere vorm van rassendiscriminatie en overdreven nationalisme vermijden en de universele liefde tussen de mensen bevorderen.
Voor het bereiken van deze doeleinden zijn de leken, d.i. de gelovigen, die door het doopsel bij Christus ingelijfd, in de wereld leven, van grote betekenis en verdienen daarom bijzondere zorg. Zij zijn het immers, die, doordrongen van de geest van Christus, als een zuurdeeg aan de aardse werkelijkheden van binnenuit bezieling en oriëntering moeten geven, opdat deze zich steeds meer mogen ontwikkelen volgens de leer van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 32 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 5-7.
Het is echter niet voldoende, dat het christenvolk in een bepaald land aanwezig en georganiseerd is en er het apostolaat van het voorbeeld uitoefent. Het doel van die aanwezigheid en organisatie is: Christus door woord en daad te verkondigen aan de niet-christelijke medeburgers en dezen te helpen om tot de volledige aanvaarding van Christus te komen.
Voor de vestiging nu van de Kerk en de bloei van de christengemeenschap zijn verschillende bedieningen nodig, waarvoor God de roeping geeft in de gemeenschap zelf van de gelovigen en die door allen met grote zorg moeten worden omgeven en behartigd. Hiertoe behoren de functies van de priesters, de diakens en de catechisten en de Katholieke Actie. Ook de mannelijke en vrouwelijke religieuzen hebben de onmisbare taak om door gebed of door uiterlijke activiteit het Koninkrijk van Christus in de harten te vestigen en te versterken en het verder uit te breiden.