7 december 1965
De Kerk, door Christus gezonden om de liefde van God aan alle mensen en volken te openbaren en mee te delen, weet heel goed, dat haar nog een geweldige missiearbeid wacht. Want twee miljard mensen, wier aantal met de dag toeneemt en die door vaste culturele banden, door oude godsdienstige tradities en door hechte sociale betrekkingen, grote en goed afgebakende blokken vormen, hebben de boodschap van het Evangelie nog niet of nauwelijks vernomen. Sommigen van hen zijn aanhangers van een van de grote godsdiensten, anderen hebben zelfs geen idee van God, weer anderen loochenen uitdrukkelijk zijn bestaan of bestrijden het zelfs. Wil de Kerk in staat zijn, aan allen het heilsgeheim en het door God geschonken leven aan te bieden, dan moet zij zich in al deze groeperingen inleven op dezelfde manier, waarop Christus zelf zich door zijn menswording gebonden heeft aan een bepaald sociaal en cultureel milieu, nl. dat van de mensen, onder wie Hij leefde.
De Kerk moet in deze menselijke groeperingen aanwezig zijn door haar kinderen, die onder hen leven of tot hen gezonden worden. Want alle gelovigen, waar ter wereld ook, moeten door het voorbeeld van hun leven en het getuigenis van hun woord de nieuwe mens, waarmee zij in het doopsel zijn bekleed, en de kracht van de Heilige Geest, waardoor zij in het Vormsel zijn versterkt, zó naar buiten uitstralen, dat de anderen bij het zien van hun goede werken de Vader verheerlijken Vgl. Mt. 5, 16 , en meer oog krijgen voor de ware zin van het menselijk leven en voor de universele solidariteit tussen de mensen.
Om dit getuigenis voor Christus met vrucht te kunnen afleggen, moeten zij zich met die mensen verenigen door waardering en liefde, zich beschouwen als echt behorend tot de groep van de mensen, onder wie zij leven, en door de verschillende relaties en activiteiten van het menselijk bestaan deelnemen aan hun culturele en sociale leven. Zij moeten zich ook vertrouwd maken met hun nationale en godsdienstige tradities en zij moeten graag de kiemen van het Woord, die daarin verborgen liggen, trachten te ontdekken en er eerbied voor hebben. Tegelijkertijd echter moeten zij met aandacht de diepgaande evolutie volgen, die zich onder de volken voltrekt, en ernaar streven, dat de mensen van onze tijd, die maar al te zeer in beslag worden genomen door de moderne wetenschap en techniek, niet vervreemd raken van de goddelijke werkelijkheden, maar integendeel intenser gaan verlangen naar de door God geopenbaarde waarheid en liefde. Zoals Christus zelf het hart van de mensen heeft doorgrond om hen door een echt menselijk contact te brengen tot het goddelijk licht, zo moeten zijn leerlingen, diep doordrongen van de Geest van Christus, de mensen, onder wie zij leven, leren kennen om met hen in contact te treden en hen door een eerlijke en geduldige dialoog laten zien, wat voor rijkdommen God in zijn mildheid aan de volken heeft geschonken; tevens zullen zij trachten deze rijkdommen te belichten vanuit het Evangelie, ze van valse elementen te zuiveren en ze weer te brengen onder de heerschappij van God, de Verlosser.
De aanwezigheid van de gelovigen onder de menselijke groeperingen moet gedragen worden door die liefde, waarmee God ons heeft liefgehad; Hij wil immers, dat ook wij elkaar met dezelfde liefde beminnen Vgl. 1 Joh. 4, 11 . De christelijke liefde strekt zich inderdaad uit tot alle mensen zonder onderscheid van ras, stand of godsdienst, en ze verwacht daarbij geen voordeel of dank. Want zoals God ons heeft lief gehad met een onbaatzuchtige liefde, zo moet ook de liefde van de gelovigen uitgaan naar de mens zelf en hem liefhebben met dezelfde drang, waarmee God de mens heeft gezocht. Zoals dus Christus rond ging door alle steden en dorpen en alle ziekten en kwalen genas als teken van de komst van het Koninkrijk Gods Vgl. Mt. 9, 35 vv. Vgl. Hand. 10, 38 , zo verbindt zich ook de Kerk door haar kinderen met mensen van iedere stand, vooral met de armen en lijdenden, en offert zij zich graag voor hen op Vgl. 2 Kor. 12, 15 . Want zij deelt in hun vreugde en leed, kent de verlangens en de mysteries van het leven en lijdt met hen mee in de angsten van de dood. Aan allen, die op zoek zijn naar vrede, wil zij antwoord geven in een broederlijke dialoog, door hun de vrede en het licht van het Evangelie te brengen.
De gelovigen moeten zich inspannen en met alle anderen samenwerken voor de vestiging van een goede economische en sociale orde. Een bijzondere zorg moeten zij besteden aan de opvoeding van de kinderen en de opgroeiende jeugd in verschillende soorten van scholen, en deze moet men niet alleen zien als een uitstekend middel voor de vorming en ontwikkeling van de christelijke jeugd, maar tevens als een zeer waardevolle dienst aan de mensen, vooral aan de volken in de ontwikkelingslanden, met het oog op de verheffing van de menselijke waardigheid en op de vestiging van een meer menselijke situatie. Bovendien moeten zij deelnemen aan het streven van de volken, die door de bestrijding van honger, onwetendheid en ziekten, betere levensvoorwaarden trachten te scheppen en de vrede in de wereld trachten te versterken. Bij deze activiteit zullen de gelovigen graag proberen, op verstandige wijze mee te werken aan de initiatieven van particuliere en publieke instellingen, van de regeringen, van internationale organen, van de verschillende christelijke gemeenschappen en van de niet-christelijke godsdiensten.
De Kerk wil zich echter op geen enkele wijze mengen in het bestuur van de burgerlijke maatschappij. Zij verlangt voor zichzelf geen andere bevoegdheid dan met Gods hulp de mensen te dienen in liefde en trouw Vgl. Mt. 20, 26 Vgl. Mt. 23, 11 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964), 18.
De leerlingen van Christus hopen, door een nauw contact met de mensen bij hun leven en werken, hun een echt getuigenis van Christus te kunnen geven en te kunnen arbeiden aan hun heil, ook waar zij nog niet de gelegenheid hebben, Christus ten volle te verkondigen. Want zij zoeken niet de louter stoffelijke vooruitgang en welvaart van de mensen, maar zij willen hun waardigheid en broederlijke eenheid verhogen door hen de godsdienstige en zedelijke waarheden te leren, die Christus helder in het licht heeft gesteld, en op deze wijze geven zij hun geleidelijk een steeds grotere toegang tot God. Zo worden de mensen geholpen om tot het heil te komen door de liefde jegens God en de naaste; zo begint het geheim van Christus zich te ontsluiten, in wie de nieuwe Mens verschenen is, die naar Gods beeld is geschapen Vgl. Ef. 4, 24 en in wie de liefde van God zich openbaart.
Overal waar God een deur opent voor de prediking van het geheim van Christus Vgl. Kol. 4, 3 , moet aan alle mensen Vgl. Mc. 16, 15 met vrijmoedigheid en standvastigheid Vgl. Hand. 4, 13.29.31 Vgl. Hand. 9, 27-28 Vgl. Hand. 13, 46 Vgl. Hand. 14, 3 Vgl. Hand. 19, 8 Vgl. Hand. 26, 26 Vgl. Hand. 28, 31 Vgl. Hand. 1 Tess. 2, 2 Vgl. 2 Kor. 3, 12 Vgl. 2 Kor. 7, 4 Vgl. Fil. 1, 20 Vgl. Ef. 3, 12 Vgl. Ef. 6, 19.20 de levende God worden verkondigd Vgl. 1 Kor. 9, 15 Vgl. Rom. 10, 14 en Degene, die Hij gezonden heeft tot heil van allen, Jezus Christus Vgl. 1 Tess. 1, 9-10 Vgl. 1 Kor. 1, 18-21 Vgl. Hand. 14, 15-17 Vgl. Hand. 17, 22-31 . Dan zullen de niet-christenen, wanneer de Heilige Geest hun hart ontvankelijk maakt Vgl. Hand. 16, 14 , tot het geloof komen en zich in vrijheid bekeren tot de Heer, en zij zullen zich oprecht aansluiten bij Hem, die als "de weg, de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6) al hun geestelijke verwachtingen vervult en zelfs oneindig ver overtreft.
Deze bekering is ongetwijfeld slechts een begin, maar voldoende om de mens te doen begrijpen, dat hij bevrijd is van de zonde en wordt binnengeleid in het geheim van de liefde van God, die hem roept tot een persoonlijke gemeenschap met Hem in Christus. Want onder de werking van Gods genade begint de nieuwbekeerde een geestelijke weg, waarlangs hij, reeds door het geloof deelachtig aan het geheim van de Dood en Verrijzenis, de overgang maakt van de oude mens naar de nieuwe mens, die zijn volmaaktheid vindt in Christus Vgl. Kol. 3, 5-10 Vgl. Ef. 4, 20-24 . Deze overgang, die een geleidelijke verandering van mentaliteit en levensgedrag met zich meebrengt, moet tot uitdrukking komen in zijn sociale consequenties en zich gedurende het catechumenaat stap voor stap ontwikkelen. Omdat de Heer, in wie men gelooft, een teken van tegenspraak is Vgl. Lc. 2, 34 Vgl. Mt. 10, 34-39 , zal de nieuwbekeerde niet zelden conflicten en pijnlijke scheidingen moeten beleven, maar hij zal ook een blijdschap ondervinden, die God schenkt zonder maat Vgl. 1 Tess. 1, 6 .
De Kerk verbiedt streng, iemand tot het aanvaarden van het geloof te dwingen, of hem langs slinkse wegen daartoe te brengen of over te halen, gelijk zij ook krachtig opkomt voor ieders recht om niet door een onrechtvaardige druk van het geloof te worden afgehouden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 2.4.10 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 21.
Volgens het aloude gebruik van de Kerk moeten de beweegredenen voor de bekering goed worden onderzocht en zo nodig, worden gerectificeerd.
Zij, die door de Kerk het geloof in Christus van God hebben ontvangen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17, zullen met liturgische plechtigheden in het catechumenaat worden opgenomen. Dit laatste is niet enkel een uiteenzetting van dogma's en geboden, maar een inleiding en een vormende voorbereiding op heel het christelijk leven gedurende een behoorlijke tijd, waardoor de leerlingen in contact komen met hun Leraar, Christus. De catechumenen zullen dus op passende wijze worden ingewijd in het heilsgeheim en in de praktijk van het evangelische leven, en zij zullen van tijd tot tijd door liturgische plechtigheden Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 64.65 worden ingeleid in het geloofsleven, het liturgische leven en het leven – in liefde van het volk Gods.
Vervolgens worden zij door de sacramenten van de christelijke initiatie ontrukt aan het machtsgebied van de duisternis Vgl. Kol. 1, 13 Vgl. Mt. 12, 28. voor de bevrijding uit de slavernij van de duivel en de duisternis de evangelieteksten Vgl. Joh. 8, 44. voor de bevrijding uit de slavernij van de duivel en de duisternis de evangelieteksten Vgl. Joh. 12, 31. voor de bevrijding uit de slavernij van de duivel en de duisternis de evangelieteksten Vgl. Joh. 3, 8 Vgl. Ef. 2, 1-2 zie verder de doopliturgie in het Rituale Romanum, ontvangen zij, met Christus gestorven, begraven en verrezen Vgl. Rom. 6, 4-11 Vgl. Kol. 2, 12-13 Vgl. 1 Pt. 3, 21-22 Vgl. Mc. 16, 16 , de Geest Vgl. 1 Tess. 3, 5-7 Vgl. Hand. 8, 14-17 , van het kindschap, en vieren zij samen met heel het volk Gods de gedachtenis van de dood en de verrijzenis des Heren.
Een herziening van de liturgie van de Vastentijd en de Paastijd is gewenst, zodat ze geschikt is om de catechumenen voor te bereiden op de viering van het Paasgeheim; want tijdens de plechtige viering hiervan worden zij door het Doopsel in Christus herboren.
Deze christelijke initiatie door het catechumenaat moet niet alleen het werk zijn van de catechisten of priesters, maar van heel de gemeenschap der gelovigen, in het bijzonder van peter en meter, zodat de catechumenen van het begin af aan het gevoel hebben, dat zij behoren tot het volk Gods. En omdat het leven van de Kerk apostolisch is, moeten de catechumenen ook leren, door het getuigenis van hun leven en het belijden van hun geloof actief mee te werken aan de prediking van het Evangelie en de opbouw van de Kerk.
De juridische status tenslotte van de catechumenen moet in het nieuwe kerkelijk wetboek duidelijk worden omschreven. Want zij zijn reeds verbonden met de Kerk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14, zij behoren reeds tot het gezin van Christus H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 11, 4: P.L. 35, 1476, en niet zelden leiden zij reeds een leven van geloof, hoop en liefde.
De Heilige Geest roept alle mensen door het zaad van het Woord en de prediking van het Evangelie tot Christus en wekt in hun hart de gehoorzaamheid van het geloof. En wanneer Hij hen, die in Christus geloven, in de doopvont doet herboren worden, voert Hij hen binnen in het éne volk Gods, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk" (1 Pt. 2, 9) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9.
Daarom moeten de missionarissen als Gods medewerkers Vgl. 1 Kor. 3, 9 zulke gemeenschappen van gelovigen vormen, dat deze een leven leiden, de roeping waardig, waarmee zij geroepen zijn Vgl. Ef. 4, 1 , en het drievoudig ambt, dat hun door God is toevertrouwd, nl het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt. Hierdoor wordt de christengemeenschap een teken van Gods aanwezigheid in de wereld. Want
De inrichting van de christengemeenschap moet vanaf het begin zó zijn, dat ze zelf zoveel mogelijk kan voorzien in haar behoeften.
Zulk een groep van gelovigen met de cultuurrijkdom van haar eigen stam moet diep geworteld zijn in het eigen volk. Er moeten gezinnen opbloeien met een evangelische geest Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.35.41, die een krachtige steun vinden in goede scholen. Er moeten verenigingen en organisaties worden opgericht. waardoor het lekenapostolaat heel de samenleving kan doordringen van een evangelische geest. Tenslotte moeten de katholieken van verschillende ritussen een grote liefde uitstralen voor elkaar. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 4. Onder de nieuwgedoopten moet ook de oecumenische geest worden gestimuleerd; zij moeten goed beseffen, dat hun broeders, die in Christus geloven, Christus' leerlingen zijn, herboren door het doopsel en met hen deelachtig aan de vele gaven van Gods volk. Naar gelang van de godsdienstige situatie moet er een oecumenische activiteit worden ontwikkeld, waarin de katholieken broederlijk samenwerken met hun gescheiden broeders volgens de normen van het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964), met uitsluiting van elke schijn, zowel van indifferentisme en verdoezeling als van ongezonde wedijver; hun samenwerking moet bestaan in een gemeenschappelijke belijdenis, voor zover deze aanwezig is, van hun geloof in God en in Jezus Christus ten overstaan van de heidenen, en verder moeten zij samenwerken op sociaal en technisch, en op cultureel en godsdienstig gebied. Laten zij vooral samenwerken omwille van Christus, hun gemeenschappelijke Heer: zijn naam moge hen verenigen! Deze samenwerking moet zich verder niet alleen beperken tot particulieren, maar moet zich, volgens het oordeel van de plaatselijke ordinaris, ook uitstrekken tot de Kerken of kerkelijke gemeenschappen en haar activiteiten.
De gelovigen, uit alle volken in de Kerk verenigd, zijn "noch door bestuur, noch door taal, noch door politieke instellingen van de andere mensen onderscheiden" Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 5: P.G. 2, 1173 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 38, en moeten daarom, terwijl zij voor God en Christus leven, de eerzame relaties met hun volk onderhouden. Als goede burgers moeten zij een waarachtige en daadwerkelijke vaderlandsliefde beoefenen, maar daarbij iedere vorm van rassendiscriminatie en overdreven nationalisme vermijden en de universele liefde tussen de mensen bevorderen.
Voor het bereiken van deze doeleinden zijn de leken, d.i. de gelovigen, die door het doopsel bij Christus ingelijfd, in de wereld leven, van grote betekenis en verdienen daarom bijzondere zorg. Zij zijn het immers, die, doordrongen van de geest van Christus, als een zuurdeeg aan de aardse werkelijkheden van binnenuit bezieling en oriëntering moeten geven, opdat deze zich steeds meer mogen ontwikkelen volgens de leer van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 32 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 5-7.
Het is echter niet voldoende, dat het christenvolk in een bepaald land aanwezig en georganiseerd is en er het apostolaat van het voorbeeld uitoefent. Het doel van die aanwezigheid en organisatie is: Christus door woord en daad te verkondigen aan de niet-christelijke medeburgers en dezen te helpen om tot de volledige aanvaarding van Christus te komen.
Voor de vestiging nu van de Kerk en de bloei van de christengemeenschap zijn verschillende bedieningen nodig, waarvoor God de roeping geeft in de gemeenschap zelf van de gelovigen en die door allen met grote zorg moeten worden omgeven en behartigd. Hiertoe behoren de functies van de priesters, de diakens en de catechisten en de Katholieke Actie. Ook de mannelijke en vrouwelijke religieuzen hebben de onmisbare taak om door gebed of door uiterlijke activiteit het Koninkrijk van Christus in de harten te vestigen en te versterken en het verder uit te breiden.
Met grote vreugde spreekt de Kerk haar dankbaarheid uit voor de onschatbare gave van de roeping tot het priesterschap, die door God is geschonken aan zoveel jonge mensen uit de volken, die nog maar pas tot het christendom zijn overgegaan. Want de Kerk schiet des te sterker wortel in een bepaalde menselijke groepering naargelang de verschillende gemeenschappen van gelovigen uit haar eigen milieu heilsbedienaren krijgen in de rijen van de bisschoppen, de priesters en de diakens, ten dienste van hun broeders, zodat de jonge Kerken geleidelijk komen tot een diocesane structuur met een eigen geestelijkheid.
Al wat dit Concilie heeft bepaald omtrent de roeping en de opleiding tot het priesterschap, moet nauwgezet in acht worden genomen bij een eerste vestiging van de Kerk en in de jonge Kerken. Bijzondere aandacht moet men schenken aan hetgeen gezegd wordt over het nauwe verband, dat er moet bestaan tussen de geestelijke en de doctrinaire en pastorale vorming, over het leiden van een evangelisch leven zonder daarbij uit te zijn op eigen voordeel of dat van de familie, over het cultiveren van een diepe zin voor het mysterie van de Kerk. Dit alles zal voor de priesters een uitstekende leerschool kunnen zijn om zich geheel te geven aan de dienst van het Lichaam van Christus en het werk van het Evangelie, om steeds de trouwe medewerkers te zijn van hun eigen bisschop en hun medebroeders collegiaal ten dienste te staan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 4.8.9.
Ter bereiking van dit algemene doel zal de gehele opleiding van de seminaristen in het teken staan van het heilsmysterie, zoals dit in de Schrift tot uitdrukking komt. Dit mysterie van Christus en van het menselijk heil moeten zij trachten te vinden en te beleven in de liturgie. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 17.
Deze algemene eisen van het Concilie omtrent de priesteropleiding, ook in pastoraal en praktisch opzicht Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 1, moeten samen gaan met het streven om zich aan te passen aan de bijzondere denk- en leefwijze van het eigen volk. Men moet dus de seminaristen openheid en feeling trachten bij te brengen voor de cultuur van hun eigen volk om die beter te leren kennen en te kunnen beoordelen. In de studie van filosofie en theologie moeten zij de verhouding leren zien van hun nationale traditie en godsdienst tot de christelijke godsdienst Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 16. Eveneens moet de priesteropleiding rekening houden met de pastorale behoeften van het betreffende gebied. De seminaristen moeten op de hoogte zijn van de geschiedenis, het doel en de methode van de missieactiviteit van de Kerk en ook van de bijzondere sociale, economische en culturele situatie van hun eigen volk. Zij moeten gevormd worden tot een oecumenische geest en goed worden voorbereid op een broederlijke dialoog met de niet-christenen.Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4. Voor dit alles is nodig, dat iedere kandidaat zijn studie voor het priesterschap zoveel mogelijk verricht in nauw contact met zijn eigen volk Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 14. Tenslotte moet hun ook de methode van een goed geregelde kerkelijke en zelfs van een economische administratie worden bijgebracht.
Bovendien moeten er geschikt priesters worden uitgekozen, die na enige pastorale praktijk hogere studies gaan maken aan universiteiten, ook in het buitenland, vooral in Rome en aan andere wetenschappelijke instituten, zodat zij als leden van de plaatselijke geestelijkheid de jonge Kerken met hun wetenschap en deskundigheid terzijde kunnen staan door het bekleden van meer belangrijke kerkelijke posten.
Waar de bisschoppenconferenties het wenselijk achten, moet de orde van het diaconaat opnieuw worden ingevoerd als een blijvende levensstaat overeenkomstig de Constitutie "Over de Kerk" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 29. Want het is goed, dat mannen, die een echt diaconaal dienstwerk verrichten door de verkondiging van het woord Gods als catechisten of door het geven van leiding aan verspreid liggende christengemeenschappen in naam van de pastoor en de bisschop, of door liefdebetoon in sociale of charitatieve arbeid, een bijzondere kracht ontvangen door de handoplegging, die een apostolische traditie is, en in een nauwere betrekking komen te staan tot het altaar, om zo door de sacramentele genade van het diaconaat hun dienstwerk met meer vrucht te kunnen vervullen.
Met eer moet ook vermeld worden de schare van hen, die zulke grote verdiensten hebben voor de heidenmissie, nl. de schare van mannelijke en vrouwelijke catechisten, die in een apostolische geest een moeizame, voortreffelijke en zo noodzakelijke bijdrage leveren voor de uitbreiding van geloof en Kerk.
Nu er in onze tijd zulk een gebrek is aan geestelijken voor de Evangelieprediking aan die enorme massa mensen en voor het herderlijk dienstwerk, is de taak van de catechisten van de hoogste betekenis. Daarom moet hun opleiding worden verbeterd en aangepast aan de culturele vooruitgang, zodat zij als waardevolle medewerkers van de priesters hun functie, die steeds nieuwe en zwaardere verplichtingen met zich meebrengt, met het beste resultaat kunnen vervullen.
Daarom zullen er meer diocesane en regionale scholen worden opgericht, waarin de toekomstige catechisten onderricht ontvangen in de katholieke leer, vooral op Bijbels en liturgisch gebied, en in de catechetische methode en de pastorale praktijk, en waarin zij een echt christelijke levenswijze Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 39 kunnen opdoen door een voortdurende toeleg op vroomheid en heiligheid van leven. Verder moeten er congressen of cursussen worden gehouden, waarin de catechisten geregeld een voortgezette theoretische en praktische scholing krijgen, die nuttig is voor hun dienstwerk en waarin hun geestelijk leven nieuw voedsel en nieuwe kracht ontvangt. Ook moet aan degenen, die zich geheel aan dit werk wijden, een passend bestaan en de nodige sociale zekerheid worden verschaft door een billijke salariëring Bedoeld zijn de zgn. "full-time catechisten".
Het is wenselijk, dat in de opleiding en het onderhoud van de catechisten op passende wijze wordt voorzien door bijzondere subsidies van de Congregatie tot voortplanting van het geloof. Is het nodig en mogelijk, dan zal een Werk voor de Catechisten worden opgericht.
Bovendien moeten de Kerken met dankbaarheid de edelmoedige arbeid waarderen van de hulp-catechisten wier steun zij eventueel nodig hebben. De hulp-catechisten gaan in hun gemeenschappen voor in het gebed en geven er onderricht. Aan hun doctrinaire en geestelijke vorming moet een behoorlijke zorg worden besteed. Verder is het gewenst, dat, waar dit geschikt kan, goed gevormde catechisten in een openbare liturgische plechtigheid de canonieke zending ontvangen, zodat zij bij het volk groter gezag genieten in hun werken voor het geloof.
Reeds bij het begin van de vestiging van de Kerk moet men met ijver het religieuze leven bevorderen; dit betekent immers niet alleen een kostbare en onontbeerlijke steun aan de missieactiviteit, maar het is door een vollediger toewijding, waardoor men zich aan God wegschenkt in de Kerk, tevens een duidelijk getuigenis en een duidelijk teken van het wezen van de christelijke roeping Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 31.44.
De religieuze instellingen, die werken voor de vestiging van de Kerk, moeten de mystieke rijkdom, waarvan zij zelf vervuld zijn en die kenmerkend is voor de religieuze traditie van de Kerk, trachten uit te drukken en verder door te geven overeenkomstig de aanleg en de aard van ieder volk. Zij moeten nauwkeurig nagaan, in hoever de ascetische en contemplatieve tradities, waarvan soms nog vóór de prediking van het Evangelie door God kiemen zijn neergelegd in de oude culturen, kunnen worden geïntegreerd in het religieuze leven van het christendom.
In de jonge Kerken moeten de verschillende vormen van religieus leven tot ontwikkeling worden gebracht, om de velerlei aspecten te kunnen tonen van de zending van Christus en van het leven van de Kerk, en om zich te kunnen wijden aan allerlei pastorale activiteiten en hun leden behoorlijk daarop te kunnen voorbereiden. Toch moeten de bisschoppen door middel van hun Conferentie ervoor zorgen, dat er niet te veel congregaties komen met hetzelfde apostolische doel, want dit zou schadelijk kunnen zijn voor het religieuze leven en het apostolaat.
Bijzondere vermelding verdienen de verschillende initiatieven tot invoering van het contemplatieve leven. Men kan dit doen ofwel door te trachten om, met behoud van de wezenlijke elementen van het monastieke instituut, de rijke traditie van de eigen orde over te planten, ofwel door terug te keren tot de meer eenvoudige vormen van het oude monnikenwezen. Maar altijd moet men streven naar een echte aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden. Omdat immers het contemplatieve leven behoort tot het volledig aanwezig-zijn van de Kerk, moet het overal in de jonge Kerken worden gevestigd.