7 december 1965
De Kerk, door Christus gezonden om de liefde van God aan alle mensen en volken te openbaren en mee te delen, weet heel goed, dat haar nog een geweldige missiearbeid wacht. Want twee miljard mensen, wier aantal met de dag toeneemt en die door vaste culturele banden, door oude godsdienstige tradities en door hechte sociale betrekkingen, grote en goed afgebakende blokken vormen, hebben de boodschap van het Evangelie nog niet of nauwelijks vernomen. Sommigen van hen zijn aanhangers van een van de grote godsdiensten, anderen hebben zelfs geen idee van God, weer anderen loochenen uitdrukkelijk zijn bestaan of bestrijden het zelfs. Wil de Kerk in staat zijn, aan allen het heilsgeheim en het door God geschonken leven aan te bieden, dan moet zij zich in al deze groeperingen inleven op dezelfde manier, waarop Christus zelf zich door zijn menswording gebonden heeft aan een bepaald sociaal en cultureel milieu, nl. dat van de mensen, onder wie Hij leefde.