ORIENTALIUM ECCLESIARUMOver de Oosterse Kerken
(Soort document: 2e Vaticaans Concilie - Decreet)
21 november 1964
PARAGRAAF 6 - De goddelijke eredienst
Het invoeren van nieuwe feestdagen voor alle Oosterse Kerken tezamen en het verplaatsen of het afschaffen van zulke gemeenschappelijke feestdagen komt uitsluitend toe aan een algemeen Concilie of de Apostolische Stoel. Het invoeren, verplaatsen of afschaffen van feestdagen Voor afzonderlijke particuliere Kerken komt, behalve aan de Apostolische Stoel, toe aan de patriarchale of aartsbisschoppelijke synoden, waarbij men echter rekening dient te houden met het gehele gebied en met de andere particuliere Kerken.
Zie H. Leo de Grote, Brief Quod saepissime van 15 april 454: "Petitionem autem"; S. Nicephorus C.P., cap. 13; de Synode van Patriarch Sergius van 18 september 1596, can. 17; Pius VI, Apostolische Brief Assueto paterne van 8 april 1775; enz.
Zolang nog niet onder alle christenen de gewenste overeenstemming is bereikt omtrent de viering van het Paasfeest door allen op een en dezelfde dag, wordt het, ter bevordering van de eenheid onder de christenen in eenzelfde gebied of land, overgelaten aan de Patriarchen of de hoogste kerkelijke autoriteiten ter plaatse om, met algemeenheid van stemmen en na overleg met de belanghebbenden, een gemeenschappelijke regeling te treffen omtrent de viering van het Paasfeest op een en dezelfde zondag. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Verklaring van het Tweede Heilig Vaticaans Oecumenisch Concilie over de kalenderhervorming - Appendix bij de Constitutie "Sacrosanctum Concilium", Sacrosanctum Oecumenicum Concilium (4 dec 1963) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963)
Gelovigen, die zich ophouden buiten het territorium of het gebied van hun eigen ritus, kunnen, wat betreft de wet aangaande de heilige tijden, zich volledig richten naar de plaats, waar zij verblijven. In gezinnen met gemengde ritus mag men ter onderhouding van deze wet een en dezelfde ritus volgen.
Zie Clemens VIII, Instructie Sanctissimus van 31 augustus 1595, § 6: "Si ipsi graeci"; de Congregatie van het H. Officie, 7 juni 1673, ad 1 en 3; 13 maart 1727, ad 1; de Congregatie de Propaganda Pide, decreet van 18 augustus 1913, art. 33; decreet van 14 augustus 1914, art. 27; decreet van 27 maart 1916, art. 14; Congregatie voor de Oosterse Kerk, decreet van 1 maart 1929, art. 36; decreet van 4 mei 1930, art. 41.
De Oosterse clerici en religieuzen moeten zich bij de viering van het goddelijk Officie, dat van ouds hoog in ere heeft gestaan bij alle Oosterse Kerken, houden aan de bij hen geldende voorschriften en tradities.
Zie de Synode van Laodicea van 347/381, can. 18; de Synode van Mar Issae van de Chaldeeën van 410, can. 15; S. Nerses Glaien. van de Armeniërs, 1166; Innocentius IV, Brief Sub catholicae van 6 maart 1254, § 8; Benedictus XIV, Constitutie Etsi pastoralis van 26 mei 1742, § 7, n. 5; Instructie Eo quamvis tempore van 4 mei 1745, § § 42 vv.; en de jongere particuliere synoden: van de Armeniërs (1911), van de Kopten (1898), van de Maronieten (1736), van de Roemeniërs (1872), van de Ruthenen (1891), van de Syriërs (1888). Ook de gelovigen zullen zich op het voorbeeld van hun voorouders naar vermogen en met godsvrucht wijden aan het goddelijk Officie.
Aan de Patriarch tezamen met zijn Synode of aan de hoogste autoriteit van iedere Kerk tezamen met de Raad van Hiërarchen komt het recht toe om het gebruik te regelen van de taal bij de liturgische handelingen; ook hebben zij het recht om vertalingen van teksten in de landstaal goed te keuren, waarbij verslag moet worden uitgebracht aan de Apostolische Stoel.
Aldus krachtens de oosterse traditie
© 1965, Ecclesia Docens 0717, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum