21 november 1964
Teneinde ongeldige huwelijken te voorkomen in gevallen, dat katholieke Oosterlingen trouwen met gedoopte niet-katholieke Oosterlingen, en ter bevordering van de stabiliteit en heiligheid van het huwelijk en de huiselijke vrede, bepaalt het heilig Concilie, dat de canonieke vorm van de huwelijkssluiting voor deze huwelijken slechts verplichtend is voor wat betreft de geoorloofdheid; voor de geldigheid volstaat de aanwezigheid van de gewijde bedienaar, met inachtneming van de overige voorschriften van het recht. Zie Pius XII, Motu proprio Crebrae allatae van 22 februari 1949, can. 32, § 2, n. 5 (bevoegdheid van de patriarchen om te dispenseren in de canonieke vorm van de huwelijkssluiting), Pius XII, Motu proprio Cleri sanctitati van 2 juni 1957, can. 267 (bevoegdheid van de patriarchen tot Sanatio in radice); de Congregatie van het H. Officie en de Congregatie voor de Oosterse Kerk geven in 1957 de bevoegdheid om te dispenseren in de canonieke vorm en tot sanatio wegens het ontbreken van de canonieke vorm (voor 5 jaar): "buiten de patriarchaten, aan de metropolieten en de andere plaatselijke ordinarissen die rechtstreeks staan onder de H. Stoel".
Zolang nog niet onder alle christenen de gewenste overeenstemming is bereikt omtrent de viering van het Paasfeest door allen op een en dezelfde dag, wordt het, ter bevordering van de eenheid onder de christenen in eenzelfde gebied of land, overgelaten aan de Patriarchen of de hoogste kerkelijke autoriteiten ter plaatse om, met algemeenheid van stemmen en na overleg met de belanghebbenden, een gemeenschappelijke regeling te treffen omtrent de viering van het Paasfeest op een en dezelfde zondag. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Verklaring van het Tweede Heilig Vaticaans Oecumenisch Concilie over de kalenderhervorming - Appendix bij de Constitutie "Sacrosanctum Concilium", Sacrosanctum Oecumenicum Concilium (4 dec 1963) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963)
Een deelnemen aan de eredienst dat afbreuk doet aan de eenheid van de Kerk of een formele instemming met de dwaling inhoudt, of het gevaar meebrengt van dwaling in het geloof, ergernis en indifferentisme, is door de goddelijke wet verboden. Deze leer wordt ook aanvaard in de gescheiden Kerken. De pastorale praktijk wijst echter uit, dat men met betrekking tot de broeders uit het Oosten rekening mag en moet houden met allerlei omstandigheden van persoonlijke aard, waarin de eenheid van de Kerk niet wordt geschaad en geen werkelijke risico's aanwezig zijn, maar waar het integendeel gaat om een dringende eis met betrekking tot het heil en het geestelijk welzijn. Met het oog op de omstandigheden van tijd, plaats en personen heeft daarom de katholieke Kerk vaak een mildere praktijk gevolgd en doet dit nog, door namelijk de heilsmiddelen en de blijken van liefde onder christenen te schenken aan allen, en wel in de wederzijdse deelname aan de sacramenten en de heilige handelingen en zaken. Om deze redenen heeft het heilig Concilie, "opdat wij voor hen, die gered worden, geen hinderpaal zijn door een te grote gestrengheid" H. Basilius van Caesarea, Epistolae Canonice. ad Amphilochium: P.G. 32, 669 B., en teneinde de eenheid met de van ons gescheiden Oosterse Kerk nog sterker te bevorderen, de volgende gedragslijn vastgesteld.
Op grond van de genoemde beginselen mogen aan de Oosterse Christenen, die te goeder trouw gescheiden zijn van de katholieke Kerk, de Sacramenten van de Biecht, de Eucharistie en de zalving der zieken worden toegediend, als zij dit uit eigen beweging verlangen en de vereiste gesteltenis bezitten. En ook katholieken mogen aan niet-katholieke bedienaars, wier Kerk geldige Sacramenten bezit, de genoemde Sacramenten vragen, wanneer noodzaak of echt geestelijk nut zulks gewenst maken en het fysiek of moreel niet mogelijk is, zich tot een katholiek priester te wenden. De redenen voor deze mildere houding zijn: 1) de geldigheid van de Sacramenten; 2) de goede trouw en de goede gesteltenis; 3) de eis van het eeuwig heil; 4) het ontbreken van een eigen priester; 5) het niet-aanwezig zijn van werkelijke gevaren en van formele instemming met de dwaling.
Op grond van dezelfde beginselen is het deelnemen door katholieken en de gescheiden Oosterse broeders aan elkaars eredienst en het gebruik van elkaars heilige zaken en plaatsen om wettige redenen toegestaan. Het gaat over de z.g. "extra-sacramentele communicatio in sacris". Het is het Concilie, dat deze mildering toestaat, met inachtneming van hetgeen voorgeschreven is.
Deze mildere gedragslijn inzake het deelnemen aan de eredienst met de broeders van de gescheiden Oosterse Kerken wordt toevertrouwd aan de waakzaamheid en de leiding van de plaatselijke hiërarchen; dezen moeten, in onderling overleg en eventueel ook na het advies van de hiërarchen van de gescheiden Kerken te hebben ingewonnen, het onderling contact tussen de christenen regelen door juiste en doeltreffende voorschriften en richtlijnen.