21 november 1964
Teneinde de oude praktijk met betrekking tot het wijdingssacrament in de Oosterse Kerk in ere te herstellen, spreekt dit heilig Concilie de wens uit, dat het blijvende diaconaat opnieuw daar zal worden ingevoerd, waar het in onbruik is geraakt. Zie het eerste concilie van Nicea, can. 18; de synode van Neocaesarea van 314/325, can. 12; de Synode van Sardica van 343, can. 8; de H. Leo de Grote, Brief Omnium quidem, van 13 januari 444; de concilies van Chalcedon, can. 6; van Constantinopel IV, can. 23, 26; enz. Wat betreft het subdiaconaat en de lagere wijdingen alsmede de rechten en verplichtingen hiervan, moet het wetgevend Gezag van elke particuliere Kerk de nodige maatregelen treffen. Het subdiaconaat wordt in verschillende Oosterse Kerken als een lagere wijding beschouwd, maar volgens het Motu proprio Cleri sanctitati van Pius XII gelden daarvoor de verplichtingen van de hogere wijdingen. De canon stelt voor om met betrekking tot de verplichtingen van de subdiakens terug te keren tot de oude praktijk van de afzonderlijke kerken, in afwijking van het algemeen recht van Cleri sanctitati