
H. Paus Johannes Paulus II - 12 november 1988
Het gaat niet om een doctrine die door de mens is uitgevonden: hij is door de scheppende hand van God in de natuur van de menselijke persoon gegraveerd en door Hem bij de openbaring bevestigd. Het ter discussie stellen ervan staat daarom gelijk met het afwijzen van God zelf in onze gehoorzaamheid aan onze intelligentie. Het komt erop neer dat we het licht van onze rede verkiezen boven het licht van goddelijke wijsheid, en daardoor in de duisternis van dwaling vallen en het eindigt in het ondermijnen van andere fundamentele hoekstenen van de christelijke doctrine.
In dit opzicht is het noodzakelijk om te onthouden dat de hele waarheid, toevertrouwd aan de bediening van de prediking van de Kerk, een geheel vormt, bijna een soort symfonie, waarin elke waarheid harmonieus met de andere integreert. De afgelopen twintig jaar hebben deze intieme consonantie aangetoond vanuit het tegendeel, dat wil zeggen, de aarzeling en twijfel over de morele norm die onderwezen wordt in H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968), heeft ook andere fundamentele waarheden van rede en geloof met zich meegebracht. Ik weet dat dit feit het onderwerp was van zorgvuldige overwegingen tijdens uw congres, en ik zou uw aandacht erop willen vestigen.