
H. Paus Johannes Paulus II - 18 mei 1986
Als wij het woord “sacrament” gebruiken met betrekking tot de Kerk, moeten wij bedenken dat in de tekst van het Concilie de sacramentaliteit van de Kerk onderscheiden blijkt van de sacramentaliteit in strikte zin die eigen is aan de sacramenten. Wij lezen immer: “De Kerk is als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God”. Maar wat geldt en naar voren komt in de analoge zin waarin het woord gebruikt wordt in de twee gevallen, is het verband tussen de Kerk en de kracht van de Heilige Geest, die de enige is die het leven geeft: de Kerk is teken en instrument van de tegenwoordigheid en de werking van de levendmakende Geest.
Het Tweede Vaticaans Concilie voegt eraan toe dat de Kerk “het sacrament is...van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Het gaat uiteraard om de eenheid die het menselijke geslacht dat in zich veelvuldig verscheiden is, heeft van God en in God. Deze eenheid is geworteld in het mysterie van de verlossing, met betrekking tot het universele heil. Aangezien God “wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2, 4), omvat de verlossing alle mensen en op zekere wijze heel de schepping. Krachtens het “heengaan” van Christus werkt de Heilige Geest in dezelfde universele omvang als de verlossing. Daarom ziet de Kerk die dor middel van haar eigen mysterie geworteld is in het trinitaire heilsbestel, zichzelf terecht als “sacrament van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. Zij weet dat zij dit is door de kracht van de Heilige Geest, waarvan zij teken en instrument is in de verwerkelijking van het heilsplan van God.
Op deze wijze wordt de “nederdaling” van de oneindige liefde van de Drie-eenheid verwerkelijkt: God, de onzichtbare Geest, komt tot de zichtbare wereld. De drie-ene God deelt zich in de Heilige Geest vanaf het begin aan de mens mede door middel van “zijn beeld en gelijkenis”. Onder de werking van dezelfde Geest komen de mens die door Christus verlost is, en door hem de geschapen wereld tot hun definitieve bestemming in God. Van dit naar elkaar toekomen van de twee polen van de schepping en de verlossing, God en de mens, is de Kerk “het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument”. Zij werkt om de eenheid te herstellen en te versterken aan de wortels van het menselijke geslacht: in de band en de gemeenschap die de mens heeft met God als zijn Schepper, Heer en Verlosser. Aan de hand van het onderricht van het Concilie kunnen wij deze waarheid overwegen, verklaren en toepassen in heel haar betekenis in deze tijd van de overgang van het tweede naar het derde christelijke millennium. En wij willen ons steeds graag levendig bewust zijn van het feit dat in de activiteit, die de Kerk ontplooit in de heilsgeschiedenis welke zich afspeelt in de geschiedenis van de mensheid, de Heilige Geest aanwezig is en werkt, Hij die de wind van het goddelijke leven blaast door de aardse pelgrimstocht van de mens, en heel de schepping – heel de geschiedenis – doet samenvloeien naar haar laatste einddoel, in de eindeloze oceaan van God.