
Paus Franciscus - 30 mei 2018
Zoals bevestigd door de overlevering van de Apostelen, voltooit de Geest de genade van het Doopsel door de handoplegging. Vgl. Hand. 8, 15-17 Vgl. Hand. 19, 5-6 Vgl. Heb. 6, 2 Aan dit Bijbelse gebaar werd al vlug, om beter uitdrukking te geven aan de uitstorting van de Geest die allen doordringt die Hem ontvangen, de zalving toegevoegd met geurende olie, genaamd Chrisma. "Ziehier een uittreksel uit het wijdingsgebed van het Chrisma: "Nu bidden wij U Vader, heilig met uw zegen deze olie, gave van uw voorzienigheid; vervul haar met de kracht van uw Geest en met de sterkte die uitgaat van de Christus naar wiens heilige naam het Chrisma is genoemd. Het is de olie waarmee de priesters, de koningen, profeten en martelaren worden gewijd.(...) Moge deze zalving hen doordringen en heiligen, zodat zij, bevrijd van de erfzonde en gewijd tot tempel van uw heerlijkheid, de welriekend geur verspreiden van een heilig leven" (Wijding van de oliën, n. 21).” Dat is tot op vandaag het gebruik zowel in het Oosten als in het Westen. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1289
De olie – het Chrisma – is een genezende en cosmetische stof die, door in het lichaam te dringen, wonden geneest en het lichaam doet geuren. Om die redenen werd ze opgenomen in de Bijbelse en liturgische symboliek. Ze geeft de werking weer van de Heilige Geest die de gedoopte wijdt en doordringt en mooier maakt door de genadegaven. Het sacrament wordt toegediend door de zalving met Chrisma op het voorhoofd terwijl de Bisschop de hand oplegt en de woorden spreekt: “Ontvang het zegel van de Heilige Geest, de gave Gods”. De Heilige Geest is de onzichtbare gave waarvan het Chrisma het zichtbare zegel is. "De formule: "de Heilige Geest ontvangen" – "de gave van de Heilige Geest" komt voor in Joh. 20, 22, Hand. 2,38 en 10, 45-47.
Door op het voorhoofd het kruisteken met geurende olie te ontvangen, krijgt de vormeling een onuitwisbare geestelijke indruk, het “merkteken”, waardoor men meer op Christus gelijkt en de genade ontvangt om onder de mensen de ”welriekende geur” te verspreiden. Vgl. 2 Kor. 2, 15