16 juli 1562
Bovendien verklaart het: Dat deze volmacht steeds bij de Kerk is geweest, bij het beheer van de Sacramenten – onverlet latend hun wezen (substantia), dát vast te leggen of te veranderen, wat naar haar oordeel van voordeel zou zijn voor de ontvangers, of uit de verering van de Sacramenten zelf, volgens verschillende omstandigheden van tijden en plaatsen meer betamelijk is. Dit echter is de apostel niet vreemd en is al aangeduid, wanneer hij zegt: "men moet ons beschouwen als helpers van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen" (1 Kor. 4, 1) En het staat voldoende vast, dat deze volmacht door hem zelf gebruikt is in vele andere zaken, als ook in dit Sacrament zelf, wanneer hij zegt, over enige aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van haar: "de rest zal ik regelen wanneer ik kom" (1 Kor. 11, 34)
Omdat de heilige Moederkerk haar autoriteit erkent voor het beheer van de Sacramenten, - daar mogelijk vanaf het begin van de christelijk godsdienst het gebruik van onder beide gedaanten, niet zelden is geweest, evenwel door zwaarwegende en gerechte gronden geleid, is die gewoonte reeds in de loop der tijden vergaand veranderd - heeft zij deze gewoonte om onder één van beide gedaanten te communiceren goedgekeurd en besloten haar voor wet te moeten houden. Haar te verwerpen of zonder de autoriteit van de Kerk zelf naar believen te veranderen is niet geoorloofd. Canon 2