16 juli 1562
Echter noch uit het evangelie van Johannes, het zesde hoofdstuk, kan terecht geconcludeerd worden, dat de communie onder beide gedaanten door de Heer voorgeschreven wordt, hoe het ook volgens de verschillende interpretaties van de heilige Vaderen en Leraren begrepen wordt.
Want hij die zegt:
"Tenzij gij niet gegeten hebt het Vlees van de Mensenzoon, en zijn Bloed gedronken hebt, hebt gij het leven niet in u" (Joh. 6, 54),
zegt ook:
"Als iemand zal eten van dit brood, zal leven in eeuwigheid" (Joh. 6, 52)
En hij die zegt:
"Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt heeft eeuwig leven" (Joh. 6, 55)
zegt ook:
"Het brood dat Ik zal geven is mijn Vlees voor het leven der wereld" (Joh. 6, 52)
en tenslotte hij die zegt:
"Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem" (Joh. 6, 57)
zegt desalniettemin:
"Wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid." (Joh. 6, 58)