16 juli 1562
met betrekking tot het eerbiedwaardig en allerheiligste Sacrament van de Eucharistie, waarover in verschillende gebieden, door verschillende veelsoortige gedrochten van dwalingen, door listen van de allerslechtste demonen rondgaan, waardoor, naar het schijnt in enige provinciën velen van het geloof der Katholieke Kerk en van de gehoorzaamheid zijn afgeweken, over dit alles, wat behoort tot de Communie onder beide gedaanten en met de Communie van kleine kinderen, op deze plaats, te moeten uitleggen.
Daarom verbiedt het alle christengelovigen, noch in de toekomst over dit alles anders te durven geloven, of te leren of te preken, dan als het in deze decreten is uitgelegd en gedefinieerd.
Echter noch uit het evangelie van Johannes, het zesde hoofdstuk, kan terecht geconcludeerd worden, dat de communie onder beide gedaanten door de Heer voorgeschreven wordt, hoe het ook volgens de verschillende interpretaties van de heilige Vaderen en Leraren begrepen wordt.
Want hij die zegt:
"Tenzij gij niet gegeten hebt het Vlees van de Mensenzoon, en zijn Bloed gedronken hebt, hebt gij het leven niet in u" (Joh. 6, 54),
zegt ook:
"Als iemand zal eten van dit brood, zal leven in eeuwigheid" (Joh. 6, 52)
En hij die zegt:
"Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt heeft eeuwig leven" (Joh. 6, 55)
zegt ook:
"Het brood dat Ik zal geven is mijn Vlees voor het leven der wereld" (Joh. 6, 52)
en tenslotte hij die zegt:
"Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem" (Joh. 6, 57)
zegt desalniettemin:
"Wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid." (Joh. 6, 58)
Bovendien verklaart het: Dat deze volmacht steeds bij de Kerk is geweest, bij het beheer van de Sacramenten – onverlet latend hun wezen (substantia), dát vast te leggen of te veranderen, wat naar haar oordeel van voordeel zou zijn voor de ontvangers, of uit de verering van de Sacramenten zelf, volgens verschillende omstandigheden van tijden en plaatsen meer betamelijk is. Dit echter is de apostel niet vreemd en is al aangeduid, wanneer hij zegt: "men moet ons beschouwen als helpers van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen" (1 Kor. 4, 1) En het staat voldoende vast, dat deze volmacht door hem zelf gebruikt is in vele andere zaken, als ook in dit Sacrament zelf, wanneer hij zegt, over enige aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van haar: "de rest zal ik regelen wanneer ik kom" (1 Kor. 11, 34)
Omdat de heilige Moederkerk haar autoriteit erkent voor het beheer van de Sacramenten, - daar mogelijk vanaf het begin van de christelijk godsdienst het gebruik van onder beide gedaanten, niet zelden is geweest, evenwel door zwaarwegende en gerechte gronden geleid, is die gewoonte reeds in de loop der tijden vergaand veranderd - heeft zij deze gewoonte om onder één van beide gedaanten te communiceren goedgekeurd en besloten haar voor wet te moeten houden. Haar te verwerpen of zonder de autoriteit van de Kerk zelf naar believen te veranderen is niet geoorloofd. Canon 2