H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1988
De eerbied voor de persoonlijke waardigheid, die de verdediging en de bevordering van de mensenrechten meebrengt, vereist de erkenning van de godsdienstige dimensie van de mens. Dit is geen louter “confessionele” vereiste maar een eis die zijn onuitroeibare wortel heeft in de werkelijkheid zelf van de mens. De betrekking met God is immers een constitutief element van het “zijn” en het “bestaan” zelf van de mens: wij hebben “het leven , het bewegen en het zijn” door God. (Hand. 17, 28).
Al geloven niet allen in deze waarheid, toch hebben zij die daarvan overtuigd zijn het recht om gerespecteerd te worden in hun geloof en in de individuele en gemeenschappelijke levenskeuzen die uit dit geloof voortkomen.
Het is het recht op gewetens- en godsdienstvrijheid, waarvan de daadwerkelijke erkenning een van de hoogste goederen en een van de zwaarste plichten wil verzekeren:
“De godsdienstvrijheid die een onontkoombare eis is van de waardigheid van iedere mens, is een hoeksteen van het bouwwerk van de mensenrechten; daarom is zij een onvervangbare factor van het welzijn van de mensen en van heel de maatschappij als ook van de zelfverwerkelijking van ieder. Daaruit volgt dat de vrijheid van de enkelingen en van de gemeenschappen om de eigen godsdienst te belijden en te praktiseren een wezenlijk element is van de vreedzame samenleving van de mensen. (...) Het burgerlijke en maatschappelijke recht op godsdienstvrijheid blijkt, omdat het de meest innerlijke sfeer van de geest raakt, oriënteringspunt te zijn voor andere fundamentele rechten en het wordt in zekere zin de maat daarvoor” H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Boodschap voor de 21e Wereldvredesdag 1988, Godsdienstvrijheid, voorwaarde tot een vreedzame samenleving (8 dec 1987).
De synode heeft niet de vele broeders en zusters vergeten die dit recht nog niet genieten en het hoofd moeten bieden aan ontbering, uitsluiting, lijden, vervolging en soms an de dood vanwege de belijdenis van het geloof. In meerderheid zijn het broeders en zusters uit de christelijke lekenstand. De verkondiging van het Evangelie en christelijke levensgetuigenis in het lijden en martelaarschap vormen het hoogtepunt van het apostolaat van de leerlingen van Christus, zoals de liefde voor Christus tot aan het geven van het eigen leven een bron vormt van buitengewone vruchtbaarheid voor de opbouw van de Kerk. De mystieke wijnstok getuigd zo van zijn weelderige bloei, zoals de heilige Augustinus opgemerkt heeft: “Maar die wijnstok die zijn vrucht dragende ranken, uitstrekte in heel de wereld, werd des te weelderiger naarmate ze meer besproeid werd door het vele bloed van de martelaren, zoals voorzegd was door de profeten en door de Heer zelf” H. Augustinus, De catechizandis rudibus. XXIV, 44: CCL 46, 168.
De gehele Kerk is diep dankbaar voor dit voorbeeld en voor deze gave: in deze kinderen vindt zij beweegredenen om haar elan van heilig en apostolisch leven te vernieuwen.
In deze zin hebben de synodevaders het hun speciale plicht geacht om “die leken te danken die ondanks een beperkte vrijheid leven als onvermoeibare geloofsgetuigen in trouwe eenheid de Apostolische Stoel, ofschoon zij niet over gewijde dienaren beschikken. Zij zetten op alles, zelfs hun leven, op het spel. Op deze manier leggen leken getuigenis af van een wezenlijke eigenschap van de Kerk. Gods Kerk ontstaat uit Gods genade, wat op een uitmuntende manier tot uitdrukking komt in het martelaarschap” Bisschoppensynodes, Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken (30 okt 1987), 32
Wat wij gezegd hebben over de eerbied voor de persoonlijke waardigheid en over de erkenning van de mensenrechten raakt zonder twijfel de verantwoordelijkheid van iedere Christen, van iedere mens. Maar wij moeten onmiddellijk opmerken dat dit probleem in deze tijd een wereldwijde omvang krijgt: het is inderdaad een vraagstuk dat nu gehele groepen mensen, zelfs gehele volken raakt, die op gewelddadige wijze geminacht worden in hun fundamentele rechten. Vandaar die vormen van ongelijkheid van ontwikkeling tussen de verschillende Werelden welke wij in de jongste encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987) openlijk aangeklaagd hebben.
De eerbied voor de mens gaat verder dan de eis van een individuele moralen rijst op als grondbeginsel, als het ware als grondpijler, voor de structurering van de maatschappij zelf, daar heel het doel van de maatschappij in de persoon bestaat.
Zo verschijnt de verantwoordelijkheid voor het dienen van de maatschappij, in nauwe verbinding met de verantwoordelijkheid voor het dienen van de persoon, als een algemene opdracht van de christelijke bezieling van de tijdelijke orde, waartoe de leken opgeroepen zijn op hun eigen specifieke wijze.