H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1988
Een wezenlijke taak en in zekere zin zelfs de centrale en samenbindende taak van de dienst die de Kerk en de lekengelovigen in de Kerk geroepen zijn aan de mensenfamilie te verlenen, wordt gevormd door het herontdekken en doen herontdekken van de onschendbare waardigheid van iedere mens.
Onder alle aardse schepselen is alleen de mens “persoon”, bewust en vrij subject, en juist hierom “middelpunt een hoogtepunt” van alles wat op aarde bestaat Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 12.
De waardigheid van persoon is het kostbaarste goed dat de mens bezit; dank zij deze waardigheid overtreft hij in waarde de materiële wereld. Het woord van Jezus: “Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?” (Mc. 8, 36) sluit een lichtende en stimulerende antropologische uitspraak : de mens heeft geen waarde om wat hij “heeft” ook al bezat hij de hele wereld! –, maar om wat hij “is”. De goederen van de wereld tellen niet zozeer, maar meer het goed van de persoon, het goed dat de persoon zelf is. De waardigheid van persoon toont heel haar glans wij kijken naar de oorsprong en het doel van de persoon: de mens is door God geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, verlost door het allerkostbaarste bloed van Christus, geroepen om “kind van God in de Zoon” en levende tempel van de Geest te zijn en bestemd voor het eeuwige leven van zaligmakende vereniging met God. Daarom roept iedere schending van de persoonlijke waardigheid van de mens om wraak voor Gods aanschijn en vormt zij een belediging van de Scheper van de mens.
Krachtens zijn waardigheid als persoon is de mens altijd een waarde in zich en op zich. De mens moet zo gezien en behandeld worden en mag daarentegen nooit beschouwd en behandeld worden als een object waarvan men gebruik kan maken, als een werktuig, als een ding. De persoonlijke waardigheid vormt de grondslag van de gelijkheid van alle mensen. Vandaar de absolute ontoelaatbaarheid van al de meest verschillende vormen van discriminatie die helaas de mensenfamilie blijven verdelen en vernederen, vanaf de raciale economische tot aan de sociale en culturele, vanaf de politieke tot aan de geografische discriminaties, enz. Elk discriminatie vormt een volstrekt ontoelaatbare onrechtvaardigheid, niet zozeer vanwege de spanningen en conflicten die zij verwekt in het maatschappelijk weefsel maar meer nog vanwege de ontering die zij toebrengt aan de waardigheid van de mens: niet alleen aan de onrechtvaardigheid maar meer nog aan die van hem die de onrechtvaardigheid begaat.
De persoonlijke waardigheid, die de grondslag is van de gelijkheid van alle mensen, is ook het fundament van de onderlinge participatie van de mensen en van de solidariteit tussen de mensen: de dialoog en de gemeenschap zijn uiteindelijk geworteld in wat de mensen “zijn”, eerder en meer dan in wat zij “hebben”. De waardigheid als persoon is een onverwoestbare eigenschap van iedere mens. Het is van fundamenteel belang om heel de overweldigende kracht van deze uitspraak te zien welke gebaseerd is op de enigheid en de onhaalbaarheid van iedere mens. Daaruit vloeit voort dat het individu absoluut onherleidbaar is tot al wat hem zou willen verbrijzelen en vernietigen in de anonimiteit van de collectiviteit, van het instituut, van het systeem.
De waarde van iedere mens is op de meest radicale en verheven wijze bekrachtigd door de Zoon van God in zijn menswording in de schoot van een vrouw. Ook hierover blijft het christelijke kerstfeest ons spreken H. Paus Johannes Paulus II, Urbi et Orbi, Kerstboodschap 1978 voorafgaand aan de zegen "Urbi et Orbi", En God is mensgeworden (25 dec 1978), 1. "Als wij de geboorte van Jezus zo plechtig vieren, dan doen wij dit om te getuigen dat iedere mens iemand is, enig en onherhaalbaar. Als onze menselijke statistieken, het menselijke catalogiseren, de menselijke politieke, economische en sociale systemen, de eenvoudige menselijke mogelijkheden, e niet in slagen aan de mens te verzekeren, dat hij geboren kan worden, bestaan en handelen als een enig en onherhaalbaar wezen, dan verzekert God hem dit alles. Voor Hem en tegenover Hem is de mens steeds enig en onherhaalbaar; iemand die eeuwig uitgedacht en uitverkoren is; iemand, die geroepen en genoemd wordt bij zijn eigen naam.".