CHRISTIFIDELES LAICIOver de roeping en de zending van de leken in de Kerk
(Soort document: H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie)
H. Paus Johannes Paulus II -
30 december 1988
Het is ook met het oog op de gemeenschap en de zending van de Kerk en dus niet in strijd met de vrijheid van vereniging dat de noodzaak begrepen moet worden van duidelijke en nauwkeurige criteria om de aaneensluiting van leken te onderscheiden en te erkennen. Deze criteria worden ook “criteria van kerkelijkheid” genoemd.
Men kan de volgende criteria samen als fundamenteel beschouwen voor het onderscheiden van iedere en onverschillig welke associatie van de lekengelovigen in de Kerk:
- Het primaat dat gegeven wordt aan de roeping tot heiligheid van elke Christen, welke blijkt “uit de vruchten van genade die de heilige Geest in de gelovigen voortbrengt” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 39 als groei naar de volheid van het christelijke leven en de volmaaktheid van de liefde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 40
Wat dit betreft is iedere en onverschillig welke aaneensluiting van lekengelovigen geroepen om steeds meer een instrument van heiligheid te zijn in de Kerk door “een nauwere band tussen geloof en dagelijks leven van de leden” te bevorderen en aan te moedigen. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 19
- De verantwoordelijkheid voor de belijdenis van het katholieke geloof door het aanvaarden en verkondigen van de waarheid over Christus, over de Kerk en over de mens in gehoorzaamheid aan het leergezag van de Kerk, dat deze waarheid authentiek uitlegt. Daarom moet iedere vereniging van lekengelovigen een plaats van verkondiging en aanreiking van het geloof zijn en van opvoeding tot het geloof in zijn integrale inhoud.
- Het getuigenis van een hechte en overtuigde gemeenschap, in een kinderlijke verbondenheid met de Paus die het blijvende en zichtbare middelpunt is van de eenheid van de universele Kerk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23, en met de bisschop “die het zichtbaar beginsel en fundament van een eenheid” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 van de particuliere Kerk, is en in “wederkerige achting tussen alle vormen van apostolaat in de Kerk”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 23
De gemeenschap met de Paus en de bisschop dient tot uitdrukking te komen in de loyale bereidheid om hun leerstelling onderricht en hun pastorale richtlijnen te aanvaarden. De kerkelijke gemeenschap vraagt bovendien de erkenning van de rechtmatige pluraliteit van de vormen van associatie van de lekengelovigen in de Kerk en tegelijk de bereidheid tot samenwerking met elkaar.
- De overeenstemming met en de deelname aan het apostolische doel van de Kerk, namelijk “om de mensen de blijde boodschap te brengen, ze te heiligen en hun geweten christelijk te vormen, zodat ze in staat zijn de onderscheidene gemeenschappen en milieus van de geest van het Evangelie te doordringen”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 20
In dit opzicht wordt van alle vormen van associatie van lekengelovigen en van elk hiervan een missionair elan gevraagd dat ze steeds meer subjecten van een nieuwe evangelisatie maakt.
- De inzet voor een aanwezigheid in de menselijke maatschappij die zich in het licht van de sociale leer van de Kerk ten dienste stelt van de integrale vaardigheid van de mens.
Wat dit betreft moeten de verenigingen van lekengelovigen levende stromen worden van deelname en solidariteit voor het scheppen van meer rechtvaardige en broederlijke verhoudingen in de maatschappij.
Deze fundamentele criteria vinden hun bevestiging in de concrete vruchten waarmee het leven en de werken van de verschillende vormen van aaneensluiting vergezeld gaan zoals: de hernieuwde smaak voor gebed, overweging, liturgisch en sacramenteel leven; de geestdrift voor de bloei van roepingen voor het christelijke huwelijk, het gewijde priesterschap en het godgewijde leven; de bereidheid om deel te nemen aan de programma’s en activiteiten van de Kerk op plaatselijk zowel als op nationaal of internationaal niveau; de catechetisch inzet en het pedagogische vermogen om de christenen te vormen; de drang naar een christelijke aanwezigheid in de verschillende milieus van het maatschappelijke leven en het scheppen en bezielen van charitatieve, culturele en geestelijke werken; de geest van onthechting en evangelische armoede voor een meer edelmoedige liefde jegens allen; de bekering tot het christelijke leven of de terugkeer naar de kerkelijke gemeenschap van gedoopten “die ver van de Kerk af staan”.