
Paus Franciscus - 19 maart 2018
De Kerk heeft talrijke keren onderricht dat wij niet worden gerechtvaardigd door onze werken of inspanningen, maar door de genade van de Heer, die het initiatief neemt. De kerkvaders, ook vóór Augustinus, hebben deze primaire overtuiging duidelijk tot uitdrukking gebracht. De heilige Johannes Chrysostomus zei dat God zelf de werkelijke bron van alle gaven is en in ons stort,
“voordat wij de strijd zijn aangegaan”. H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Hebreën, In epistulam ad Hebraeos. 9, 11: PG 60, 470
De heilige Basilius de Grote merkte op dat een gelovige zich alleen maar in God beroemt, omdat
“hij erkent dat hij verstoken is van de ware gerechtigheid en alleen door het geloof in Christus wordt gerechtvaardigd”. H. Basilius van Caesarea, Homiliae. over de nederigheid: PG 31, 530
De tweede Synode van Orange heeft met vastberaden gezag geleerd dat geen enkel menselijk wezen de gave van de goddelijke genade kan eisen, verdienen of kopen, en dat alles wat daarmee kan samenwerken, vooraf een gave is van dezelfde genade:
“Zelfs de wens om zuiver te zijn, komt in ons tot stand door instorting en uitwerking van de Heilige Geest op ons”. 2e Synode van Orange, Canones (3 juli 529), 5. DH 374
Daarna bevestigde het Concilie van Trente, ook toen zij het belang van onze samenwerking door geestelijke groei onderstreepte, opnieuw die dogmatische leer:
“Wij stellen dat wij om niet worden gerechtvaardigd, omdat niets van wat aan de rechtvaardiging voorafgaat, hetzij het geloof, hetzij de werken, de genade zelf van de rechtvaardiging verdient; want als het genade is, dan is het dat niet door de werken; anders zou de genade geen genade meer zijn (Rom. 11, 6)”. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 12