
Paus Franciscus - 19 maart 2018
Zij die beantwoorden aan deze pelagiaanse of semi-pelagiaanse mentaliteit
“vertrouwen uiteindelijk”,
ook al spreken ze over de genade van God in zoetsappige bewoordingen,
“alleen maar op eigen kracht en voelen zich verheven boven de anderen, omdat zij zich aan bepaalde normen houden of omdat zij onwrikbaar trouw zijn aan een zekere katholieke stijl”. Paus Franciscus, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag - Naar aanleiding van de Bisschoppensynode 2012 over de nieuwe evangelisatie, Evangelii Gaudium (24 nov 2013), 94
Wanneer sommigen van hen zich tot de zwakken richten en zeggen dat alles mogelijk is met de genade van God, zijn ze eigenlijk gewoon de idee over aan het brengen dat men alles met de menselijke wil kan doen, als was dat iets puurs, volmaakts, almachtigs, waaraan de genade wordt toegevoegd. Men doet alsof men niet weet dat
"niet iedereen alles kan", H. Bonaventura, De sex alis Seraphim. 3, 8: “Non omnes omnia possunt” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1735. Deze zinsnede moet in het licht van de CKK, 1735 gelezen worden
en dat in dit leven de menselijke zwakheden niet volledig en voor eens en altijd door de genade worden genezen. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 109, a. 9, ad 1: “Nu is echter de genade in zekere zin onvolmaakt, omdat zij - zoals gezegd - de mens niet geheel geneest.”. Zoals de heilige Augustinus leerde, nodigt God je in welk geval dan ook uit dat te doen wat je kunt, en
“te vragen wat je niet kunt” H. Augustinus, De natura et gratia. 43, 50: PL 44, 271
of uiteindelijk tot de Heer te zeggen:
"Geef wat Gij beveelt, en beveel wat Gij wilt". H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. X, 29, 40: PL 32, 796
Tenslotte is het ontbreken van een oprecht, doorleefd en biddend erkennen van onze grenzen, datgene wat de genade verhindert beter in ons werkzaam te zijn. Er wordt dan geen ruimte gelaten het mogelijk goede teweeg te brengen dat zich voegt in een oprechte en werkelijke weg van groei. Paus Franciscus, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag - Naar aanleiding van de Bisschoppensynode 2012 over de nieuwe evangelisatie, Evangelii Gaudium (24 nov 2013), 44 Juist omdat de genade onze natuur veronderstelt, maakt zij van ons niet opeens supermensen. Dit pretenderen zou betekenen teveel op onszelf vertrouwen. In dit geval kan onze houding, verscholen achter de orthodoxie, niet overeenkomen met hetgeen wij zeggen over de noodzaak van de genade, en vertrouwen wij uiteindelijk weinig hierop. Immers, als wij onze concrete en beperkte werkelijkheid niet erkennen, zullen wij ook niet de werkelijke en mogelijke stappen kunnen zien die de Heer op ieder moment van ons vraagt na ons te hebben aangetrokken en met zijn gave geschikt te hebben gemaakt. De genade is historisch werkzaam en krijgt, gewoonlijk, greep op ons en verandert ons in toenemende mate. Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 5. Volgens het begrip van het christelijk geloof gaat de genade vooraf aan elk handelen van ons, begeleidt deze het en volgt erop Daarom, als wij deze historische en toenemende manier van werken afwijzen, kunnen wij in feite uiteindelijk haar negeren en blokkeren, ook al verheerlijken wij haar met woorden.
Wanneer God zich richt tot Abraham, zegt Hij tegen hem: “Ik ben God Almachtig, richt uw schreden naar Mij en gedraag u onberispelijk” (Gen. 17, 1). Om volmaakt te kunnen zijn, zoals het Hem behaagt, dienen wij deemoedig in zijn aanwezigheid te leven, omgeven door zijn heerlijkheid; wij dienen in eenheid met Hem te gaan en zijn voortdurende liefde in ons leven te erkennen. Het is noodzakelijk de angst voor deze aanwezigheid, die ons alleen maar goed kan doen, op te geven. De Vader heeft ons liefgehad en bemint ons zeer. Wanneer wij dit eenmaal aanvaarden en ophouden ons bestaan zonder Hem te denken, verdwijnt de vrees voor de eenzaamheid. Vgl. Ps. 139, 7 En als wij geen afstand meer scheppen tussen ons en God en leven in zijn aanwezigheid, zullen wij het Hem mogelijk kunnen maken onze harten te onderzoeken om te zien of zij de juiste weg gaan. Vgl. Ps. 139, 23-24 Zo zullen wij de beminnelijke en volmaakte wil van de Heer leren kennen Vgl. Rom. 12, 1-2 en zullen wij Hem ons laten vormen zoals een pottenbakker. Vgl. Jes. 29, 16 Wij hebben zo vaak gezegd dat God in ons woont, maar het is beter te zeggen dat wij in Hem wonen, dat Hij het ons mogelijk maakt te leven in zijn licht en in zijn liefde. Hij is onze tempel: “Eén ding slechts vraag ik de Heer, meer zal ik niet wensen: dat ik in Gods huis mag wonen zolang als ik leef” (Ps. 27, 4). “Voor mij is één dag in uw voorhof beter dan elders duizend dagen” (Ps. 84, 11). In Hem worden wij geheiligd.