
Paus Franciscus - 19 maart 2018
Tegelijkertijd is de heiligheid parresia: het is durf, evangeliserend elan dat een teken achterlaat in deze wereld. Opdat dit mogelijk is, komt Jezus zelf ons tegemoet en herinnert ons er kalm en vastberaden eraan: “Weest gerust” (Mc. 6, 50). “Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 20). Deze woorden maken het ons mogelijk te gaan en te dienen met de houding van moed die de Heilige Geest in de apostelen opwekte, toen Hij ertoe aanzette Jezus Christus te verkondigen. Durf, enthousiasme, vrijmoedig spreken, apostolisch ijver, dit alles is inbegrepen in het woord parresia, een woord waarmee de Bijbel ook de vrijheid tot uitdrukking brengt van een bestaan dat open en beschikbaar is voor God en de broeders en zusters. Vgl. Hand. 4, 29 Vgl. Hand. 9, 28 Vgl. Hand. 28, 31 Vgl. 2 Kor. 3, 12 Vgl. Ef. 3, 12 Vgl. Heb. 3, 6 Vgl. Heb. 10, 19
De zalige Paulus VI vermeldde onder de hindernissen voor de evangelisatie juist het gebrek aan parresia: “het gebrek aan vurige ijver, wat des te ernstiger is, omdat het van binnenuit komt”. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 73. Het is interessant te zien dat in deze tekst de zalige Paulus VI de vreugde ten nauwste met de parresia in verband brengt. Zoals hij zich beklaagt over “het gebrek aan vreugde en hoop”, verheerlijkt hij de “zoete en troostende vreugde van het evangeliseren”, die verbonden is met een “innerlijk elan dat niemand of iets zal kunnen doven, opdat de wereld het Evangelie niet ontvangt “van droevige en moedeloze evangelisatoren”. H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, De vreugde in de Heer, Gaudete in Domino (9 mei 1975). Gedurende het Heilig Jaar 1975 wijdde dezelfde Paulus VI dit document aan de vreugde. Hoe vaak voelen wij ons ertoe gedreven op de behaaglijke oever te blijven! Maar de Heer roept ons uit te varen en de netten uit te werpen in dieper water. Vgl. Lc. 5, 4 Hij nodigt ons uit ons leven te besteden aan zijn dienst. Als wij ons vastklampen aan Hem, hebben wij de moed al onze charisma’s in dienst van de ander te stellen. Konden wij ons toch maar door zijn liefde gedreven voelen Vgl. 2 Kor. 5, 14 en zeggen met de heilige Paulus: “Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!” (1 Kor. 9, 16).
Laten wij naar Jezus kijken: Zijn diepe medelijden was niet iets dat Hem in zichzelf deed opsluiten, het was geen verlammend, bedeesd of beschaamd medelijden, zoals vaak bij ons gebeurt, maar juist geheel het tegenovergestelde. Het was een medelijden dat Hem ertoe dreef met kracht uit zichzelf te treden om te verkondigen, op een zending uit te sturen, erop uit te gaan om te genezen en te bevrijden. Laten wij onze broosheid erkennen, maar laten wij toe dat Jezus deze in zijn handen neemt en ons uitzendt. Wij zijn broos, maar dragers van een schat die ons groot maakt en die hen goed en gelukkig kan maken die hem aanvaarden. Durf en apostolische moed zijn wezenlijk voor de zending.
De parresia is een zegel van de Geest, een getuigenis van de authenticiteit van de verkondiging. Het is een gelukkige zekerheid die ons ertoe brengt te roemen op het Evangelie dat wij verkondigen, het is een onwrikbaar vertrouwen in de trouw van de trouwe Getuige, die ons de zekerheid geeft dat niets “ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods” (Rom. 8, 39).
Wij hebben de impuls van de Geest nodig om niet te worden verlamd door angst en berekening, om ons niet eraan te wennen alleen maar te gaan tussen veilige grenzen. Laten wij bedenken dat een ruimte die afgesloten blijft, uiteindelijk muf ruikt en ons ziek maakt. Toen de apostelen de verleiding ervoeren zich te laten verlammen door angst en gevaren, gingen ze samen bidden en vroegen om de parresia: “Maar nu, Heer, schenk aandacht aan hun bedreigingen en geef uw dienaren dat zij in alle vrijmoedigheid uw woord mogen verkondigen” (Hand. 4, 29). En het antwoord was dat, “na hun gebed de plaats waar zij bijeen waren, beefde. Allen werden vervuld van de Heilige Geest en verkondigden vrijmoedig het woord Gods” (Hand. 4, 31).
Wij dragen zoals de profeet Jona altijd verborgen de verleiding in ons om naar een veilige plaats te vluchten die veel namen kan hebben: individualisme, spiritualisme, opsluiting in kleine werelden, verslaving, systematisering, herhaling van tevoren vastgestelde schema’s, dogmatisme, heimwee, pessimisme, toevlucht tot normen. Soms kost het ons moeite buiten een terrein te komen dat ons bekend was en binnen handbereik lag. De moeilijkheden kunnen echter zijn als een storm, een bliksem, de worm die Jona’s ricinusboom deed verdorren, of de wind en de zon die zijn hoofd verbrandde; en zoals dat voor hem was, kunnen zij de functie hebben ons te doen terugkeren naar de God die tederheid is en ons wil brengen tot een standvastige en vernieuwende levensweg.
God is altijd nieuwheid, die ons voortdurend ertoe aanzet opnieuw te vertrekken en van plaats te veranderen om verder dan het bekende te gaan, de periferieën en de grenzen op te zoeken. Hij brengt ons waar de mensheid het meest gewond is en waar de menselijke wezens onder de schijn van oppervlakkigheid en conformisme blijven zoeken naar een antwoord op de vraag naar de zin van het leven. God is niet bang! Hij is niet bang! Hij gaat altijd verder dan onze schema’s en heeft geen angst voor periferieën. Hij heeft zichzelf tot periferie gemaakt. Vgl. Fil. 2, 6-8 Vgl. Joh. 1, 14 Daarom zullen wij, als wij naar de periferieën durven gaan, Hem daar vinden. Hij zal daar al zijn. Jezus gaat ons voor in het hart van die broeder en zuster, in zijn gewond vlees, in zijn onderdrukte leven, in zijn verduisterde ziel. Hij is al daar.
Wij moeten weliswaar de deur voor Jezus Christus openen, omdat Hij klopt en roept (Openb. 3, 20), maar soms vraag ik mij af of Jezus, ten gevolge van de verstikkende lucht van onze zelfbetrokkenheid, niet in ons aan het kloppen zal zijn om Hem daaruit te laten. In het Evangelie zien wij hoe Jezus “predikend rondtrok door stad en dorp en de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigde” (Lc. 8, 1). Ook na de verrijzenis, toen de leerlingen alle richtingen uit gingen, “werkte de Heer met hen mee” (Mc. 16, 20). Dit is de dynamiek die uit een ware ontmoeting voortkomt.
De gewoonte verleidt ons en zegt tegen ons dat het geen zin heeft om te proberen de dingen te veranderen, dat wij ten overstaan van deze situatie niets kunnen doen, dat het altijd zo geweest is en dat wij toch vooruit zijn gegaan. Uit gewoonte zien wij het kwaad niet meer onder ogen en staan wij het toe dat de dingen “gaan zoals ze gaan”, of hoe enkelen hebben beslist dat ze moeten gaan. Maar laten wij toe dat de Heer ons wekt, onze loomheid een flinke stoot geeft, ons van onze inertie bevrijdt! Laten wij de gewenning uitdagen, ogen en oren en vooral ons hart wijd openen om ons te laten beroeren door wat er rondom ons heen gebeurt, en door de roep van het levende en doeltreffende Woord van de Verrezene.
Het voorbeeld van zeer veel priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en leken die zich met grote trouw aan de verkondiging en het dienstwerk wijden, waarbij zij vaak hun leven riskeren en zeker ten koste van hun eigen geriefelijkheid, zet ons in beweging. Hun getuigenis herinnert ons eraan dat de Kerk geen behoefte heeft aan zovele bureaucraten en functionarissen, maar aan bevlogen missionarissen, die worden verteerd door het enthousiasme om het ware leven mee te delen. Heiligen verrassen, brengen in verwarring, omdat hun leven ons oproept uit de rustige en verdovende middelmatigheid te treden.
Laten wij aan de Heer de genade vragen om niet te aarzelen, wanneer de Geest van ons eist dat wij een stap voorwaarts doen; laten wij vragen om de apostolische moed het Evangelie aan anderen mee te delen en ervan af te zien van ons leven een museum van herinneringen te maken. Laten wij in iedere situatie het toe dat de Heilige Geest ons naar de geschiedenis doet kijken vanuit het perspectief van de verrezen Jezus. Zo zal de Kerk in plaats van moe te worden verder kunnen gaan door de verrassingen van de Heer te verwelkomen.