
Paus Franciscus - 19 maart 2018
Het eerste van deze grote kenmerken is gericht te blijven op God, die ons liefheeft en steunt. Vanuit deze innerlijke standvastigheid is het mogelijk, de tegenslagen, de wederwaardigheden van het leven en ook de agressies van anderen, hun ontrouw en gebreken te verdragen: “Indien God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?“ (Rom. 8, 31). Dit is de bron van vrede die tot uitdrukking komt in de gedragingen van een heilige. Op grond van die innerlijke sterkte bestaat het getuigenis van heiligheid in onze snelle, veranderlijke en agressieve wereld uit geduld en standvastigheid in het goede. Het is de trouw van de liefde, omdat wie steunt op God (pistis), kan ook trouw zijn ten overstaan van de broeders en de zusters (pistós), hij laat hen op moeilijke ogenblikken niet in de steek, hij laat zich niet meeslepen door angst en blijft naast de ander staan, ook wanneer dit hem geen onmiddellijke voldoening verschaft.
De heilige Paulus nodigde de Christenen van Rome uit om “niemand kwaad met kwaad” (Rom. 12, 17) te vergelden, niet zichzelf te wreken Vgl. Rom. 12, 19 en zich niet door het kwaad te laten overwinnen, maar het kwaad met het goede te overwinnen. Vgl. Rom. 12, 21 Deze houding is geen teken van zwakheid, maar van ware kracht, omdat God zelf “lankmoedig is, maar ook geweldig in kracht” (Nah. 1, 3). Het Woord van God waarschuwt ons: “Wrok, gramschap, toorn, geschreeuw en gevloek, kortom alle boosaardigheid moet bij u verdwijnen” (Ef. 4, 31).
Het is noodzakelijk te strijden tegen en op zijn hoede te zijn voor onze agressieve en egocentrische neigingen om deze geen wortel te laten schieten: “Wordt toornig, maar zondigt niet. De zon mag over uw toorn niet ondergaan” (Ef. 4, 26). Wanneer er omstandigheden zijn die ons onderdrukken, kunnen wij altijd onze toevlucht nemen tot het anker van de smeekbede, dat ons ertoe brengt opnieuw in Gods handen en dicht bij de bron van de vrede te zijn: “Weest onbezorgd. Laat al uw wensen bij God bekend worden in gebed en smeking, en nooit zonder dankzegging. En de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus” (Fil. 4, 6-7).
Ook Christenen kunnen deel uitmaken van netwerken van verbaal geweld via internet en de verschillende kringen of ruimtes van digitale uitwisseling. Zelfs in katholieke media kunnen grenzen worden overschreden, wordt kwaadsprekerij en laster getolereerd en lijkt iedere ethiek en respect voor de goede naam van anderen uitgesloten te zijn. Zo ontstaat er een gevaarlijk dualisme, omdat op deze netwerken dingen worden gezegd die in het openbare leven niet toelaatbaar zouden zijn, en men probeert eigen ontevredenheid te compenseren door met woede de verlangens naar wraak af te reageren. Het is veelbetekenend dat men soms onder het voorwendsel andere geboden te verdedigen volledig aan het achtste gebod “gij zult geen vals getuigenis afleggen” voorbijgaat en meedogenloos het aanzien van anderen verwoest. Daar manifesteert zich ongecontroleerd dat de tong “een wereld van ongerechtigheid” is en “ons levensrad in vlam kan zetten, zelf in vlam gezet door de hel” (Jak. 3, 6).
De innerlijke vastberadenheid, die een werk van de genade is, behoedt ons ervoor ons te laten meeslepen door het geweld dat het maatschappelijk leven binnendringt, omdat de genade de ijdelheid tempert en de zachtmoedigheid van hart mogelijk maakt. De heilige verspilt zijn energie niet met het klagen over de fouten van anderen, hij is in staat het stilzwijgen te bewaren ten opzichte van de gebreken van zijn broeders en zusters en hij vermijdt verbaal geweld dat vernietigt en mishandelt, omdat hij zich niet waardig acht om hard tegen de ander te zijn, maar hen veeleer “hoger acht dan zichzelf” (Fil. 2, 3).
Het doet ons geen goed van boven naar beneden te kijken, de rol op ons te nemen van meedogenloze rechters, de anderen te beschouwen als onwaardig en voortdurend lessen te willen geven. Dit is een subtiele vorm van geweld. Er zijn verschillende vormen van pesten die, ook al lijken deze elegant en respectvol en zelfs spiritueel, zeer veel schade toebrengen aan het zelfrespect van anderen. De heilige Johannes van het Kruis stelde iets anders voor:
“Houd er altijd méér van door iedereen onderwezen te worden dan zelf onderricht te geven aan de minste van allen”. H. Johannes van het Kruis, Voorzorgsmaatregelen, Cautelas. 13: Werken, Gent 19803, 1111
En hij voegde er de raad aan toe de duivel op een grote afstand te houden:
“Door u te verheugen over het goed van anderen alsof het uw eigen goed was, door graag te hebben dat men bij alles aan hen de voorkeur geeft boven uzelf; en dit echt van harte. Aldus overwint gij het kwade door het goede en zult gij de duivel verre houden en de vreugde des harten bezitten. Probeer dit het meest in beoefening te brengen bij hen die het minst bij u in de smaak vallen. En als gij u hierin niet oefent, weet dan dat gij ook niet zult geraken tot de waarachtige liefde en daarin ook geen voortgang zult boeken”. H. Johannes van het Kruis, Voorzorgsmaatregelen, Cautelas. 13: Werken, Gent 19803, 1110-1111
De nederigheid kan in een hart alleen maar door vernederingen wortel schieten. Zonder deze is er geen nederigheid, noch heiligheid. Als je niet in staat bent sommige vernederingen te verdragen en als offer te ondergaan, ben je niet nederig en ben je niet op de weg van de heiligheid. De heiligheid die God aan zijn Kerk schenkt, komt door de vernedering van zijn Zoon: dat is de weg. De vernedering brengt je ertoe op Jezus te lijken, het is een niet te vermijden deel van de navolging van Christus: ”Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten: gij moet in zijn voetstappen treden” (1 Pt. 2, 21). Hij maakt op zijn beurt de nederigheid van de Vader zichtbaar, die zich vernedert om met zijn volk mee te gaan, die de ontrouw en het gemor ervan verdraagt. Vgl. Ex. 34, 6-9 Vgl. Wijsh. 11, 23-12, 2 Vgl. Lc. 6, 36 Daarom waren de apostelen na de vernedering “verheugd dat ze waardig bevonden waren smaad te lijden omwille van de Naam van Jezus” (Hand. 5, 41).
Ik verwijs niet alleen naar gewelddadige situaties van martelaarschap, maar ook naar dagelijkse vernederingen van hen die lijden om het eigen gezin te redden of het vermijden goede dingen over zichzelf te zeggen en de voorkeur eraan geven de ander te prijzen in plaats van zichzelf te verheerlijken, minder schitterende opdrachten kiezen en soms liever iets onrechtvaardigs te verdragen om het aan de Heer aan te bieden: “Geduldig verdragen dat gij te lijden hebt om uw goede daden, dat is het wat God behaagt” (1 Pt. 2, 20). Het is niet met gebogen hoofd lopen, weinig spreken of de maatschappij ontvluchten. Soms kan iemand, juist omdat hij vrij is van egocentrisme, de moed hebben beminnelijk te discussiëren, gerechtigheid te eisen of de zwakken tegenover de machtigen te verdedigen, ook al heeft dit negatieve consequenties voor zijn reputatie .
Ik zeg niet dat vernedering iets aangenaams is, omdat dit masochisme zou zijn, maar dat het een weg betreft om Jezus na te volgen en te groeien in de gemeenschap met Hem. Dat is niet begrijpelijk op natuurlijk vlak en de wereld maakt een dergelijk voorstel belachelijk. Het is een genade waar wij om dienen te vragen: “Heer, wanneer de vernederingen komen, help mij dan te voelen dat ik U volg op uw weg”.
Deze houding veronderstelt een hart waarin door Christus vrede is gesticht, dat vrij is van de agressiviteit die voortkomt uit een te groot ego. Diezelfde vrede stichten, bewerkt door de genade, maakt het ons mogelijk een innerlijke zekerheid te behouden en weerstand te bieden, te volharden in het goede, “al voert mijn weg door donkere kloven” (Ps. 23, 5) en “al staan zij in slagorde voor mij” (Ps. 27, 3). Stevig gegrondvest op de Heer, de Rots, kunnen wij zingen: “Als ik mij neerleg, slaap ik in vrede, Gij, Heer, alleen geeft mij veilige rust” (Ps. 4, 9). Ten slotte “is” Christus “onze vrede” (Ef. 2, 14) en Hij is gekomen om “onze voeten te richten op de weg van vrede” (Lc. 1, 79). Hij deelde de heilige Faustina Kowalska mee dat “de mensheid geen vrede zal vinden, totdat zij zich met vertrouwen tot Mijn Barmhartigheid zal wenden”. H. Faustina Kowalska, De goddelijke barmhartigheid in mijn ziel. Dagboek. Vaticaanstad 1996, 132 Laten wij dus niet vervallen in de verleiding de innerlijke zekerheid te zoeken in successen, zinloze genoegens, bezit, overheersing van anderen of maatschappelijk aanzien: “Mijn vrede geef ik u”, maar “niet zoals de wereld die geeft” (Joh. 14, 27).