
H. Paus Paulus VI - 6 juli 1974
Aan onze geliefde zoon John G. Nolan
voorzitter van de Pauselijke Missie voor Palestina
De Pauselijke Missie voor Palestina, die onze voorganger Pius XII zaliger gedachtenis met bewonderenswaardige vooruitziende blik en in een geest van naastenliefde heeft ingesteld, vierde onlangs de vijfentwintigste verjaardag van haar oprichting.
Gaarne grijpen wij deze gelegenheid aan om tot u, haar toegewijde voorzitter, tot uw medewerkers en tot al diegenen die hun bijdrage hebben geleverd en nog altijd leveren aan dit werk een woord van dankbaarheid en waardering te richten voor het werk dat tijdens deze jaren, in naam van Christus' liefde, is verricht ten behoeve van de volkeren van Palestina.
Met persoonlijke belangstelling hebben wij gevolgd, hoe dit werk verliep, onder de verschillende vormen die het heeft aangenomen om het hoofd te bieden aan de ernstige en veelvuldige noden van de vluchtelingen. dikwijls in samenwerking met de activiteit welke andere organisaties, inclusief de niet-katholieke, op zo prijzenswaardige wijze hebben ontplooid.
Het werk van de missie voor Palestina is één van de duidelijkste tekenen geweest van de zorg van de Heilige Stoel voor de welvaart van de Palestijnen, die ons bijzonder dierbaar zijn, omdat ze mensen zijn uit het heilig land, omdat er onder hen volgelingen van Christus zijn en omdat ze op zo tragische wijze zijn en nog steeds worden beproefd.
Wij geven wederom uitdrukking aan onze innige deelneming aan hun lijden en betuigen onze steun aan hun gewettigde verlangens. Moge onze vaderlijke bezorgdheid troost en bemoediging bieden, in het bijzonder aan de vluchtelingen die jarenlang onder onmenselijke omstandigheden hebben geleefd.
Helaas heeft een dergelijke toestand bij veel Palestijnen een gevoel van frustratie teweeggebracht en bij sommigen zo'n angst en wanhoop, dat deze hen aanzetten tot gewelddadige protestacties, waarover wij zeer bezorgd zijn en welke wij ten zeerste hebben moeten betreuren.
Desalniettemin schijnt het ons toe, dat dit het ogenblik is voor alle Palestijnen om naar de toekomst te zien met een opbouwende, eensgezinde en verantwoordelijke houding, nu de hoop steeds sterker wordt, dat hun bijzondere problemen ter sprake zullen worden gebracht en dat er een oplossing voor zal worden gevonden tijdens de aan de gang zijnde algemene onderhandelingen voor vrede in het Midden-Oosten.
Onze missie voor Palestina wordt aldus geconfronteerd met een dwingende opdracht. Behalve dat zij, zonder onderscheid te maken tussen nationaliteit of godsdienst, moet doorgaan met de ondersteuning van diegenen die op wat voor wijze dan ook te lijden hebben gehad of nog steeds te lijden hebben ten gevolge van de herhaalde conflicten die dat gebied hebben verwoest, zal de missie moeten verwachten, dat ze, in de situatie zoals die zich nu ontwikkelt, haar bijdrage moet leveren aan projecten van hulpverlening, herstel en ontwikkeling voor de bevolking van Palestina. Opdat deze opdracht kan worden uitgevoerd, zal het noodzakelijk zijn in de katholieke wereld een effectieve samenwerking te bevorderen tussen alle hulporganisaties die zich om Palestina bekommeren.
Daarom sporen wij u en uw medewerkers aan de tolk te worden van hen die te lijden hebben, en er bij Christenen op aan te dringen edelmoedige getuigen te zijn van liefde voor hun Palestijnse broeders in het Heilig Land - zoals wij daar reeds op hebben gewezen in onze exhortatio H. Paus Paulus VI - Apostolische Exhortatie
Nobis in Animo
Over de toenemende zorgen voor de Kerk in het Heilig Land (25 maart 1974) - en hun inspanningen voor de achtenswaardige zaak van hulpverlening en ontwikkeling te vergroten.
Als blijk van onze gevoelens van dankbaarheid en onder afsmeking van Gods overvloedige genade geven wij gaarna aan u en aan al diegenen die op welke wijze dan ook meewerken aan dit werk van de missie voor Palestina onze vaderlijke apostolische zegen,
Vanuit het Vaticaan, 16 juli 1974.
PAUS PAULUS VI