H. Paus Paulus VI - 17 mei 1964
Wij willen een ogenblik spreken over de Kerk, ja, over dat mystieke Lichaam dat eerst als het ware verborgen was in de schoot van de evangelische geschiedenis om daarna tot leven gewekt te worden door de Heilige Geest – juist zoals vandaag – in het Cenakel te Jeruzalem waar Wij zelf enkele maanden geleden geknield hebben, bevend van ontroering omdat Wij Ons bogen over de wieg van Gods Kerk. Gij weet dit alles reeds en daarom laten Wij het aan U zelf over hierover godvruchtig te mediteren. Wij stellen u voor vandaag onze blik te richten op een eigenschap die de Kerk in haar oorsprong bezat, die vanaf de eerste dag van haar bestaan schitterde als een wonderbaarlijk kenmerk: haar katholiciteit, d.w.z. universaliteit, haar bestemd zijn voor alle mensen, haar openheid voor alle zielen, haar toegankelijkheid voor alle talen, haar uitnodiging aan alle beschavingen, haar tegenwoordigheid over de gehele aarde, haar aanwezigheid in de gehele geschiedenis.
Zoals altijd op deze feestdag worden deze overwegingen in Ons gewekt door de herinnering aan het eerste wonder dat zich krachtens het Pinkstergebeuren voltrok: het wonder der talen. De Handelingen der Apostelen vertellen ons nauwkeurig hoe het geschiedde, uitvoering door diverse volken opgesomd, het lijkt wel alsof dit alles een oecumenische bedoeling had:
"Er vertoefden te Jeruzalem godvrezende joden uit alle volkeren onder de hemel. Toen het gedruis gehoord werd liepen de mensen te hoop; zij stonden verwonderd dat iedereen hen in hun eigen taal hoorde spreken. Zij raakten buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Ziet, zijn allen die daar spreken geen Galileërs? En hoe horen wij allen hen dan in onze moedertaal spreken? Parten, Meden en Elamieten; bewoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, van Pontus en Azië, van Frygië en Pamfylië, van Egypte en de streken van Libye bij Cyrene; romeinse kolonisten, joden en proselieten, Kretenzen en Arabieren" (Hand. 2, 5-11)
Vertegenwoordigers dus uit de gehele tot dan toe bekende wereld. En hoe treffend, hoe schitterend stemt deze lijst van volken overeen met die van de naties waartoe gij, mijne toehoorders, behoort. De naam katholiek heeft niets van zijn glorievolle betekenis verloren!
Woorden die veelvuldig gebruikt worden verliezen vaak een deel van haar kracht en haar wonderbaarlijke betekenis. Wij gebruiken het woord katholiek zo gemakkelijk, bijna zonder te beseffen welk een volheid het in zich bergt, welk een dynamiek er van ons uitstraalt, welk een schoonheid het ons voor ogen stelt, welk een verplichting het ons oplegt. In het gewone spraakgebruik wordt het woord katholiek vaak gebruikt als definitie d.w.z. als omschrijving en bepaling van de ene ware kerk die de Katholieke Kerk is, om haar daarmee te onderscheiden van andere groeperingen die, hoezeer zij onze achting verdienen en hoeveel rijkdom aan christelijke gedachten zij ook mogen bezitten, toch altijd nog gescheiden zijn van de volheid der katholiciteit. Soms ook geven wij de voorkeur aan het woord ‘christen’ boven het woord ‘katholiek’ waarbij wij dan min of meer vergeten dat, voor wat betreft zowel het begrip als de realiteit, het laatste woord het eerste insluit terwijl het omgekeerde niet altijd het geval behoeft te zijn.
Het woord katholiek, in zijn zuiverste betekenis, moet ons dierbaar zijn, het is de aanduiding van het bovenzinnelijk karakter van het rijk Gods dat Christus op de wereld is komen stichten, dat Zijn Kerk in de wereld in stand houdt en dat, terwijl het als een zuurdesem, als een bovennatuurlijke krachtbron indringt in iedere ziel, in elke cultuur die zich daarvoor openstelt, zich toch in geen enkel opzicht vereenzelvigt met het rijk van deze wereld, dat altijd verheven blijft boven het aardse niveau, nièt om het te overheersen maar om het te verlichten en het te plaatsen in een kader van universele en herscheppende harmonie.
Wij moeten in dit woord de nooit verstommende echo beluisteren van de geheimenisvolle, liefdevolle roepstem van God die alle, alle mensen oproept tot de ontmoeting met Zijn barmhartigheid en die door deze oproep een nieuw volk maakt, Zijn volk, het volk dat geroepen is: de congregatio fidelium: de Kerk. Aan de Kerk haar katholiciteit ontnemen betekent haar aanschijn, zoals de Heer dit gewild heeft en zoals Hij het liefheeft, ontnemen; het betekent de bedoeling van God schenden die de Kerk wilde maken tot de uitdrukking van Zijn grenzeloze liefde voor de mensheid.
Wij moeten ons ook goed bewust zijn van de psychologische en morele vernieuwing die dit woord teweeg brengt in de harten. Zeker, het mensenhart heeft een natuurlijke drang tot expansie, een diep maar vaag instinct tot universele openheid: ’Ik ben mens en niets menselijks is mij vreemd’. Maar het kent evenzeer een angstige beperktheid, een enge beslotenheid; het is klein, egoïstisch, het heeft alleen maar plaats voor zichzelf en enkele anderen die behoren tot zijn familie en zijn eigen kaste; en wanneer het eindelijk na dappere, langdurige en inspannende pogingen gelukt is zich wat wijder open te stellen dan neemt het ook nog wel zijn eigen land en zijn eigen maatschappelijke klasse daarin op, maar altijd stelt het beperkingen, zoekt het naar de begrenzing waarbinnen het zich terugtrekt. Ook in onze tijd, waarin het besef der onderlinge saamhorigheid zoveel sterker is geworden, heeft het hart van de moderne mens nog moeite om deze innerlijke barrières te overschrijden en antwoordt het slechts met onzekerheid en onder voorwaarde dat het er eigen voordeel mee behaalt, op de opwekking om de gehele wereld in zijn liefde te betrekken. Voordeel en aanzien zijn de aspiraties die het menselijk hart beheersen wanneer het al dan niet hartstocht tot overheersing is, of verlangen anderen dienstbaar te maken aan zichzelf.
Wanneer echter het begrip ‘katholiek’ in zijn volle betekenis bezit neemt van dit hart, dan verdwijnt elk egoïsme; iedere klassegeest wordt opgeheven tot volledige maatschappelijke eensgezindheid; elk nationalisme verenigt zich in het streven naar algemeen welzijn van de gehele wereldgemeenschap; elke rassenpolitiek wordt afkeurenswaardig zoals elke totaliteitspolitiek in zijn onmenselijkheid aan de kaak gesteld wordt; het kleine hart verbreekt de barrières, het verkrijgt een ongekend vermogen tot verruiming; zoals de Heilige Augustinus het noemt: ’Dilatentur spatia caritatis’.
Een katholiek hart wil zeggen: een hart dat wijd openstaat, een hart dat in universele liefde de mensheid wil omvatten, een hart dat alle egoïsme en kleingeestigheid heeft overwonnen, een hart dat niemand uitsluit van de roepstem der Allerhoogste Liefde; het betekent een edelmoedig, een oecumenisch hart dat de gehele wereld kan omvatten. Daarom zal dit hart niet onverschillig blijven voor de waarheid der dingen en de oprechtheid der woorden, het zal geen zwakheid verwarren met goedheid, het zal de vrede niet trachten te vinden in lafheid en gevoelloosheid. In het katholieke hart leeft de prachtige synthese die Sint Paulus beschrijft: ’Leven volgens de waarheid en in de liefde’ (Ef. 4, 15).
Dierbare zonen, begrijpt gij nu wat het zeggen wil katholiek te zijn? Begrijpt gij nu wat dit woord u op het gebied van de liefde te leren heeft? Ziet gij nu in dat niemand beter dan gij beantwoorden kan aan het universalisme van de moderne wereld en niemand beter dan gij het voorbeeld kan geven en het geheim kan openbaren van de liefde van de ene mens tot de andere, omdat hij mèns is, omdat hij kind is van God?
Maar, er is nog een ander aspect en ook dat is u bekend; toch willen Wij daar vandaag speciaal nog eens over spreken. De katholiciteit is een kenmerk dat intrinsiek is aan de structuur van de Kerk, het is als het ware haar geboorterecht. De Kerk is katholiek vanaf het ogenblik van haar stichting, zij is geboren als de koningin des heils voor alle mensen der gehele wereld. Maar in de extrinsieke werkelijkheid is dit wezenskenmerk nog lang niet in overeenstemming met de uitgestrektheid der wereld, het is nog altijd ‘in fieri’ in wording, het is nog altijd bezig zich verder te ontplooien. In de concrete werkelijkheid is de katholiciteit van de Kerk nog zeer onvolledig. Talloze volken, gehele continenten zijn nog uitgesloten van de prediking van het evangelie. De katholiciteit is nog onvoldoende, nog gebrekkig, het grootste deel der mensheid heeft de Pinksterboodschap nog niet ontvangen, de wereld is nog niet katholiek. Velen onder u, om niet te zeggen gij allen, weten hoe een werkelijk katholiek hart gebukt gaat onder de droefheid die door deze wereldsituatie veroorzaakt wordt! En misschien is dit wel de voornaamste reden geweest waarom gij besloten hebt deze levensrichting te kiezen, die u er toe gebracht heeft apostelen van Christus, priesters van Zijn Kerk te worden; misschien was het juist deze ontdekking: dat de wereld behoefte heeft aan mensen die haar het evangelie komen brengen in naam van Christus. De missioneringdrang wordt geboren uit de potentiële, nog niet effectief gemaakte katholiciteit van de Kerk; zij komt voort uit de opdracht die de nog kleine Kerk op Pinksteren ontving om uit te groeien tot universele dimensies. Uit de apostoliciteit van de Kerk vloeit haar katholiciteit voort. Het mandaat van het apostelambt dat gelegd wordt op de schouders van de missionaris drijft hem voorwaarts langs de wegen die de wereld moeten brengen tot het katholicisme.
Voelt gij deze drijfveer, dierbare zonen? Ziet gij vóór u eindeloze wegen die u zullen voeren naar alle delen der aarde om de boodschap uit te dragen die het katholieke Rome u heeft toevertrouwd? Welk een schitterend schouwspel, welk een machtig avontuur, welk een eeuwigdurend Pinkstergebeuren!
Wij verzekeren u dat de Kerk al haar krachten inspant om te beantwoorden aan deze dwingende plicht tot katholiciteit. Ziet naar het apostolaat van de geestelijkheid en de leken vandaag aan de dag; ziet naar de missionarissen, naar het Concilie, naar de zorg die de Kerk aan de dag legt om te komen tot een eerlijk en waardig gesprek met alle zielen, met alle vormen van het moderne leven, met alle vormen van het moderne leven, met alle maatschappelijke en politieke groeperingen die zich daartoe bereid tonen op een niveau van absolute eerlijkheid en ware menselijkheid. Ziet naar de pogingen die de Kerk onderneemt tot herstel van de eenheid met de christenbroeders die nog van ons gescheiden zijn, zie wat zij doet, alleen reeds door eenvoudig menselijk contact, om dichter te naderen tot hen die tot andere godsdiensten behoren.
Over dit laatste punt willen Wij u thans een mededeling doen welke de zin van het Pinksterfeest duidelijk demonstreert. Zoals Wij enige tijd geleden reeds aankondigden, zullen Wij, en wel een dezer dagen, overgaan tot de instelling van het ‘Secretariaat voor de niet-christenen’. Dit orgaan, te Rome gevestigd, zal eenzelfde structuur maar een geheel andere functie hebben dan het ‘Secretariaat voor de afgescheiden Christenen’. De leiding van het secretariaat wordt toevertrouwd aan de Kardinaal-Aartspriester van deze Basiliek; de Kerk van Rome waardeert hem als een wijs man die zeer grote deskundigheid bezit op het gebied der godsdienstige etnografie. Zo zal geen enkele pelgrim, hoe ver, religieus zowel als geografisch gezien, het land van zijn herkomst ook van Rome verwijderd moge zijn, zich geheel vreemdeling voelen hier in dit Rome dat ook heden nog trouw is aan haar historische functie van ‘patria communis’ welke haar door het katholieke geloof is toebedeeld. Zo, mijn dierbare zonen, kunnen wij dus twee conclusies trekken uit dit alles wat wij hier tezamen overwogen hebben, twee voor de hand liggende conclusies die waard zijn in uw geheugen te worden geprent; ten eerste: ware katholiciteit is slechts bestaanbaar indien zij ten nauwste verbonden is met de Kerk dus; ten tweede; daadwerkelijke en vruchtbare katholiciteit wordt slechts geboren in een hart welks innerlijk leven gevoed wordt door ingekeerdheid, gebed, liefde en genade. Denkt hier goed over na en gij zult zelf ervaren dat het de waarheid is.
Moge de Heilige Geest nederdalen om ons de waarheid te leren, om ons de deugden in te storten en ons de vreugde te schenken van Zijn levendmakende tegenwoordigheid.