25 november 1551
Omdat echter "God, die rijk is aan barmhartigheid" (Ef. 2, 4) "ons als zijn maaksel kent" (Ps. 102, 14) heeft Hij ons, die nadat wij ons hadden overgeleverd aan de knechtschap van de zonde en de macht van de Duivel, het heilsmiddel ten leven geven, te weten, het sacrament van de Biecht, waardoor wij, nadat wij na het Doopsel gevallen zijn, de weldaad van Christus' dood toegewend worden.
Vandaar dat de profeest zegt: "Bekeert u, en doet boete voor al uw zonden, en de zonden zullen u niet tot onheil strekken." (Ez. 18, 30)
Zelfs de Heer heeft gezegd: "Als u geen boete doet, zullen allen te gronde gaan." (Lc. 13, 3)
En Petrus, de prins der apostelen beval de zondaars die gedoopt wilden worden de boete aan, als hij zei: "Doet boete en één ieder van jullie zal gedoopt worden." (Hand. 2, 38)
De Heer heeft het sacrament van de Biecht vooral ingesteld, nadat Hij van de doden was opgestaan, over zijn apostelen ademde en zei: "Ontvangt de Heilige Geest, wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven. Wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven." (Joh. 20, 22)
Door deze zo buitengewone handeling en deze zo klare woorden is aan de apostelen en hun rechtmatige opvolgers de macht gegeven, om zonden te vergeven of om ze niet te vergeven, tot verzoening van de gelovigen, die gevallen waren na de Doop. Dit is altijd de overeenstemmende opvatting geweest van alle Vaders. Canon 3 Ook de Novatianen, die hardnekkig de volmacht ter vergeving van zonden loochenden, heeft de Katholieke Kerk op goede gronden als ketters weerlegd en veroordeeld.
Daarom keurt en erkent deze heilige Synode deze waarachtige betekenis van de woorden van de Heer en veroordeelt zij de verzonnen interpretatie van diegene die deze woorden bij gelegenheid om de macht om het woord Gods te preken en het Evangelie van Christus te verkondingen, tegen de instelling van dit sacrament, op valse wijze verdraaien.