
28 oktober 1965
PERFECTAE CARITATIS Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven |
|||
► | Het behoud, de aanpassing of het opgeven van specifiek eigen werkzaamheden |
De instituten moeten hun specifiek eigen werkzaamheden handhaven en blijven verrichten, maar in het belang van de universele Kerk en van de diocesen moeten zij deze aan de eisen van tijd en plaats aanpassen door gebruik te maken van geschikte en zelfs nieuwe middelen, en door die werkzaamheden te laten varen, die tegenwoordig niet meer zo passen bij de geest en het oorspronkelijk karakter van het instituut.
Men dient in de religieuze instituten de missionaire geest onverminderd in stand te houden en hem, overeenkomstig het karakter van elk instituut, aan te passen aan de tegenwoordige omstandigheden om zo de prediking van het evangelie onder alle volken vruchtbaar te maken.