
28 oktober 1965
PERFECTAE CARITATIS Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven |
|||
► | De vorming van de religieuzen |
De aanpassing en vernieuwing van de instituten hangt allereerst af van de vorming der leden. Daarom mogen de religieuzen, die geen clerici zijn, en de vrouwelijke religieuzen niet aanstonds na het noviciaat bestemd worden voor werken van apostolaat, maar zal hun vorming op religieus en apostolisch gebied, op doctrinair en technisch terrein worden voortgezet in daartoe goed ingerichte huizen, waarbij zij ook de gewenste diploma's moeten behalen.
Om te voorkomen, dat de aanpassing van het religieuze leven aan de eisen van onze tijd iets louter uiterlijks wordt en dat zij, die zich krachtens het doel van hun stichting aan het uitwendig apostolaat wijden, niet berekend zouden zijn voor hun taak, moeten de leden, ieder overeenkomstig zijn intellectuele begaafdheid en zijn persoonlijke aanleg, behoorlijk worden onderricht omtrent de heersende gewoonten en mentaliteit in het moderne sociale leven. Bij deze vorming moeten alle elementen harmonisch worden samengebundeld, zodat ze bijdraagt tot de eenheid van het leven van de religieuzen.
Heel hun leven lang moeten de religieuzen blijven streven naar de vervolmaking van deze vorming op geestelijk, doctrinair en technisch gebied en de oversten zullen hun zoveel mogelijk daarvoor de gelegenheid, de middelen en de tijd geven.
Het behoort ook tot de taak van de oversten er voor te zorgen, dat de Directeuren, Magisters en Professoren met de grootste zorg gekozen worden en terdege op hun ambt worden voorbereid.