28 oktober 1965
Zij, die zich verplichten tot de evangelische raden, moeten vóór alles God, die ons het eerst heeft liefgehad, Vgl. 1 Joh. 4, 10 zoeken en beminnen en in alle omstandigheden het leven, verborgen met Christus in God Vgl. Kol. 3,3 , trachten te cultiveren; hierin immers vinden zij de bron en de prikkel voor de naastenliefde, tot heil van de wereld en tot opbouw van de Kerk. Deze liefde geeft bezieling en oriëntering ook aan de beleving zelf van de evangelische raden.
Daarom moeten de leden van de religieuze instellingen de geest van gebed en het gebed zelf met voortdurende zorg ontwikkelen en daarvoor putten uit de authentieke bronnen van de christelijke spiritualiteit. Op de eerste plaats moeten zij dagelijks de heilige Schrift ter hand nemen om uit de lezing en de overweging daarvan "de alles overtreffende kennis van Jezus Christus" (Fil. 3, 8) op te doen. Zij moeten de heilige Liturgie, vooral het hoogheilig mysterie van de Eucharistie, vieren met de juiste innerlijke en uiterlijke houding volgens de geest van de Kerk, en hun geestelijk leven voeden aan deze rijke bron. Zo gesterkt aan de tafel van de goddelijke wet en van het heilig altaar, zullen zij de ledematen van Christus broederlijk liefhebben, jegens de herders een kinderlijke eerbied en genegenheid koesteren, steeds intenser leven en meevoelen met de Kerk en zich volledig in dienst stellen van haar zending.