28 oktober 1965
Door de gelofte van gehoorzaamheid geven de religieuzen hun eigen wil volledig over aan God, als een offer van zichzelf, waardoor zij zich duurzamer en zekerder verenigen met de goddelijke heilswil. Naar het voorbeeld van Jezus Christus, die gekomen is om de wil van de Vader te doen, Vgl. Joh. 4, 34 Vgl. Joh. 5, 30 Vgl. Hebr. 10, 7 Vgl. Ps. 39, 9 en die "het bestaan van een dienstknecht op zich heeft genomen", (Fil. 2, 7) en door zijn lijden gehoorzaamheid heeft geleerd, Vgl. Hebr. 5, 8 onderwerpen de religieuzen zich, onder de stuwing van de Heilige Geest, in geloof aan hun oversten, als zijnde Gods plaatsbekleders, en laten zij zich door hen leiden tot dienstbetoon aan al hun broeders in Christus, zoals Christus zelf uit gehoorzaamheid aan de Vader zich tot de dienaar van zijn broeders heeft gemaakt en zijn leven gegeven heeft als losprijs voor velen. Vgl. Mt. 20, 28 Vgl. Joh. 10, 14-18 Zo worden zij nauwer verbonden aan de dienst van de Kerk en streven zij naar de gehele omvang van de volheid van de Christus. Vgl. Ef. 4, 13
De religieuzen moeten dus, in een geest van geloof en van liefde jegens Gods wil, aan hun oversten nederig gehoorzamen overeenkomstig de regels en constituties, en alle krachten van verstand en wil, al de gaven van natuur en genade inzetten om de bevelen uit te voeren en de taken te vervullen, die hun zijn toevertrouwd, in de vaste overtuiging, dat zij werken aan de opbouw van het Lichaam van Christus volgens het plan van God. Op deze wijze doet de religieuze gehoorzaamheid geen afbreuk aan de waardigheid van de menselijke persoon, integendeel, ze voert haar tot rijpheid doordat zij de vrijheid van de kinderen Gods verruimt.
De oversten echter, die eens rekenschap moeten afleggen Vgl. Hebr. 13, 17 over de hun toevertrouwde zielen, moeten bij de uitoefening van hun ambt openstaan voor de wil van God en in een geest van dienstbaarheid jegens hun broeders hun gezag zo uitoefenen, dat zij de liefde tot uitdrukking brengen, waarmee God hen liefheeft. Zij moeten hun onderhorigen besturen als kinderen Gods en met eerbied voor de menselijke persoon en hen trachten te vormen tot een vrijwillige onderwerping. Zij zullen hun daarom in het bijzonder de verschuldigde vrijheid laten met betrekking tot het Sacrament van Boetvaardigheid en de keuze van een zielbestuurder. Zij zullen de leden er toe brengen om door een actieve en verantwoordelijke gehoorzaamheid mee te werken aan het vervullen van hun taken en het nemen van initiatieven. De oversten zullen dus hun onderhorigen graag te woord staan en hun gemeenschappelijk werken voor het heil van het Instituut en van de Kerk stimuleren, maar daarbij zullen zij toch hun gezag handhaven om te beslissen en te bevelen, wat te doen staat.
De kapittels en de raden zullen de hun toevertrouwde taak bij het bestuur met getrouwheid vervullen en, elk op zijn manier, de interesse en de zorg van alle leden voor het welzijn van heel de communiteit tot uitdrukking brengen.