28 oktober 1965
OPTATAM TOTIUS ECCLESIAE Over de priesteropleiding |
|||
► | De organisatie van de Groot-Seminaries |
De Groot-Seminaries zijn noodzakelijk voor de priesterlijke vorming. In deze seminaries moet de gehele opleiding er op gericht zijn om van de studenten, op het voorbeeld van onze Heer Jezus Christus, Leermeester, Priester en Herder, echte zielenherders te maken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 Zij moeten dus worden voorbereid op de bediening van het woord: zodat zij het geopenbaarde woord Gods steeds beter verstaan, het door overweging in zich opnemen en het door hun prediking en door heel hun gedrag tot uitdrukking brengen. Zij moeten worden voorbereid op de bediening van de eredienst en van de heiliging, om in het gebed en in de liturgische viering het werk van het heil te kunnen verwezenlijken door het eucharistisch Offer en door de sacramenten. Zij moeten worden voorbereid op de pastorale bediening om voor de mensen Christus te kunnen vertegenwoordigen, die „niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mc. 10, 45) Vgl. Joh. 13, 12-17 , en om velen te winnen door de dienaars te worden van allen Vgl. 1 Kor. 9, 19 .
Daarom moeten alle elementen van de geestelijke, intellectuele en disciplinaire vorming samengebundeld worden tot het bereiken van dit pastorale doel; en alle oversten en professoren moeten met ijver en eensgezindheid dit doel nastreven, in trouwe volgzaamheid aan het gezag van de bisschop.
Omdat de vorming van de seminaristen afhangt van een verstandig reglement en vooral van de bekwaamheid van de opvoeders, moeten de oversten en professoren van de seminaries gekozen worden uit de allerbesten, Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Katholieke priesterschap, Ad Catholici Sacerdotii fastigium (20 dec 1935), 73. "Met grote nauwgezetheid moet vooral de keuze geschieden van oversten en professoren... Geeft aan die heilige onderwijs-inrichtingen de deugdzaamste priesters. Ziet er geen gevaar in, ze te onttrekken aan bedieningen, die ogenschijnlijk wel gewichtiger zijn, maar die in werkelijkheid met deze niet te vervangen hoofdzaak niet kunnen vergeleken worden.” Vgl. Paus Pius XI, Apostolische Brief, Over de priesterroepingen in BraziliĆ«, Volvidos cinco anos (23 apr 1947). Dit beginsel om de besten te kiezen wordt opnieuw ingescherpt door Pius XII in zijn apostolische brief van 23 april 1947 tot de Ordinarissen van Brazilië: Discorsi e Radiomessaggi 9, pp. 579-580 en zij moeten zich met alle zorg op hun taak voorbereiden door degelijke studie, een behoorlijke pastorale ervaring en een speciale geestelijke en pedagogische opleiding. Daarom moet men tot dit doel geschikte instituten oprichten of minstens cursussen organiseren, die op peil staan, en op bepaalde tijden zullen er congressen van seminarieoversten worden gehouden.
De oversten en professoren moeten er wel van overtuigd zijn, dat het succes van de vorming van hun studenten voor een groot stuk afhangt van hun eigen mentaliteit en levensgedrag. Onder de leiding van de rector moeten zij een hechte eenheid vormen in denken en handelen en zij moeten onder elkaar en met de studenten één gezin uitmaken, dat beantwoordt aan het gebed van de Heer: „mogen zij allen één zijn” (Joh. 17, 11) en waarin de studenten vreugde vinden in hun roeping. De bisschop van zijn kant moet hen, die in dienst staan van het seminarie, door zijn blijvende en bijzondere genegenheid aanmoedigen, en voor de seminaristen zelf moet hij een echte vader zijn in Christus. Tenslotte: alle priesters zullen het seminarie beschouwen als het hart van het diocees en het graag hun steun schenken. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Bij het 4e eeuwfeest van de oprichting van seminaries door het Concilie van Trente, Summi Dei Verbum (4 nov 1963), 14. Over de algemene plicht om hulp te verlenen aan de seminaries
Overeenkomstig ieders aanleg en ontwikkeling zal men met zorg onderzoeken of de kandidaten de juiste bedoeling hebben, of zij vrij zijn, of zij de nodige geestelijke, morele en intellectuele geschiktheid bezitten en een voldoende fysieke en psychische gezondheid genieten, waarbij men ook dient te letten op een eventuele erfelijke aanleg. Ook moet men nagaan, of de kandidaten in staat zullen zijn, de lasten van het priesterschap te dragen en de pastorale taken uit te oefenen. Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Exhortatie, Aan geheel de geestelijkheid in vrede de na te streven heiligheid van het priesterlijk leven, Menti Nostrae (23 sept 1950), 74 Vgl. Congregatie voor de Sacramenten, Circulaire over eisen aangaande priesterkandidaten, Magna equidem (27 dec 1935), 83. A.A.S. 28 (1936) 41 (Eccl. Doc. 0146, n. 83, blz. 71-72)
In heel het proces van selectie en onderzoek van de seminaristen zij men altijd streng, al zou de priesternood ook nog zo groot zijn Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Katholieke priesterschap, Ad Catholici Sacerdotii fastigium (20 dec 1935), 83 , want God zal het zijn Kerk nooit aan priesters laten ontbreken, als men alleen maar waardige kandidaten tot de wijdingen toelaat, en anderen, die niet geschikt zijn, tijdig en op vaderlijke wijze in een andere richting stuurt en hen helpt om zich, in het besef van hun christelijke roeping, met alle krachten te wijden aan het lekenapostolaat.
Waar de afzonderlijke diocesen niet in staat zijn, een eigen seminarie in te richten, moet men streven naar de oprichting van interdiocesane, regionale of nationale seminaries om zo met meer succes de solide opleiding van de seminaristen, die hier altijd de eerste eis moet zijn, te verzekeren. Deze regionale of nationale seminaries moeten geleid worden volgens statuten, die door de betrokken bisschoppen zijn opgesteld Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1357. Er wordt bepaald, dat alle betrokken bisschoppen moeten meewerken aan de opstelling van de Statuten voor regionale of nationale seminaries, waarbij het voorschrift van Canon 1357, Hoofdst. IV van het Kerkelijk Wetboek komt te vervallen. en door de Apostolische Stoel zijn goedgekeurd.
In seminaries, die een groot aantal studenten hebben, zal men hen, met behoud van de eenheid van bestuur en van de wetenschappelijke opleiding, volgens een geschikt systeem verdelen in kleinere groepen om zo beter te kunnen voorzien in de priesterlijke vorming van de afzonderlijke seminaristen.